Daniel 5:18

Daniël wijst Belsazar op Nebukadnezar

De houding die Daniël tegenover Belsazar aanneemt, is heel gereserveerd. Hij heeft ook niet het respect voor deze man dat hij voor Nebukadnezar had. Nebukadnezar was immers het gouden hoofd. Van Belsazar weigert hij alle eerbetoon, terwijl hij dat wel van Nebukadnezar heeft aangenomen. Het zou trouwens ook geen zin hebben enige belofte van Belsazar te aanvaarden. Diens rijk zal binnen enkele uren veroverd zijn, terwijl hij zelf zal worden gedood. Belsazar kan het bevel voor de beloning nog wel uitspreken (Dn 5:30), maar van de realisering ervan komt niets terecht. Daarbij komt ook nog dat Daniël zelf een leeftijd heeft bereikt die een lang genot van een eventuele beloning niet waarschijnlijk maakt.

De manier waarop Daniël de beloning afwijst, houdt een les voor ons in. Op deze manier zouden wij ook alle beloningen van de wereld moeten afwijzen als deze ons worden aangeboden omdat de wereld iets van ons verwacht. Laat de wereld de wereld maar betalen voor prestaties die de wereld iets waard zijn. Wij moeten onomkoopbaar zijn en op de goede, dat wil zeggen geestelijke manier kunnen inschatten wat de wereld aanbiedt. We mogen erop vertrouwen dat we een Heer in de hemel hebben die elke trouwe dienst die voor Hem gebeurt, rijk zal belonen (Ko 3:23-24).

Toch is Daniël genegen het schrift voor de koning te lezen en hem de uitleg ervan te laten weten. Hij wil zijn plicht tegenover deze man vervullen. Maar voordat hij dat doet, heeft hij een woord van vermaning voor de koning. Wat hij tegen hem zegt, is tegelijk de inleiding op de verklaring van het schrift waarin het oordeel over Belsazar wordt gegeven. Wat Daniël als inleiding zegt, is dus feitelijk de aanklacht, terwijl de uitleg van het schrift de veroordeling is.

Hij begint zijn aanklacht met Belsazar te herinneren aan zijn voorvader Nebukadnezar. Daarbij wijst hij er in de eerste plaats op dat Nebukadnezar zijn koningschap en wat daarbij hoort niet aan zichzelf maar aan “de allerhoogste God” te danken had. Zijn algemene heerschappij, met zelfs macht over het leven, deed zijn onderdanen in vrees en beven voor hem leven. Zijn macht was absoluut.

Maar Nebukadnezar mocht nog zo machtig zijn, God stond boven hem en dat is ook gebleken. Toen hij namelijk vergat aan Wie hij zijn macht te danken had en zijn heerlijkheid als eigen verdienste beschouwde, verhief zijn hart zich en werd hij hoogmoedig. Hij waande zich God. Als gevolg daarvan werd hij van de troon gestoten. Hij raakte zijn koningschap en de daarbij behorende eer kwijt (Dn 4:29-33).

Daarbij bleef het niet. Daniël schildert Belsazar de diepe vernedering voor ogen die Nebukadnezar moest ondergaan: Nebukadnezar werd zelfs uit de gemeenschap van de mensen verstoten en werd het gezelschap van dieren, terwijl zijn hart veranderd werd in dat van een dier.

Daniël zegt dat de dieren die zijn gezelschap vormden, wilde ezels waren. De wilde ezel is het treffende beeld van de mens die eigenwillig handelt en zich van God niets aantrekt. Van Ismaël wordt gezegd dat hij “een wilde ezel [van een] mens” (Gn 16:12) zou zijn. Deze toestand van dier-zijn van Nebukadnezar duurde, zo besluit Daniël zijn verhaal over Nebukadnezar, “totdat hij erkende dat God, de Allerhoogste, Heerser is over het koningschap van de mensen en daarover aanstelt wie Hij wil”.

Copyright information for DutKingComments