Deuteronomy 12:2

Plaatsen van afgoderij vernielen

De eerste opdracht die vervuld moet worden, wil het volk het bezit van de zegen kunnen blijven genieten zolang ze op aarde leven, is het uitroeien van elke valse godsdienst. God duldt geen enkele vorm van aanbidding naast de aanbidding die Hem toekomt. Hij heeft recht op het ongedeelde eerbetoon van Zijn volk. Hij weet daarbij dat elke vorm van aanbidding waarvan Hij niet het voorwerp is, Zijn volk in het ongeluk zal storten en zal beroven van elke zegen.

Hoge bergen en heuvels als plekken waar afgoden worden gediend, vinden hun oorsprong in het wijdverbreide bijgeloof dat men dan dichter bij de godheid en de hemel is. De groene boom is voor de heiden een geliefde plek vanwege de schaduwachtige donkerte die de ziel met een heilige huivering voor de nabijheid van een godheid vervult (Hs 4:13; Ez 6:13; Ez 20:28; Js 57:5). Op zulke plaatsen en met zulke gedachten wil God niet gediend worden. Al die plaatsen moeten vernietigd worden. Zelfs hun namen moeten verdwijnen. Het noemen van de naam zou de aandacht weer op de afgod richten waardoor deze weer invloed op hun leven krijgt (vgl. Ps 16:4).

Om toegewijd te kunnen leven moeten wij eerst uit ons leven de dingen verwijderen die onze tijd en aandacht zo in beslag nemen, dat ze de Heer naar het tweede plan verdringen. Dat kan een zonde zijn waarmee we niet willen breken of menen niet te kunnen breken. Het kunnen ook dingen zijn die in zichzelf niet slecht zijn, maar waardoor we niet meer de Heer zien. Zelfs werk voor de Heer kan afgoderij worden als het belangrijker wordt dan de Heer Zelf.

Martha bijvoorbeeld “werd zeer in beslag genomen door veel dienen” (Lk 10:40). In beslag genomen worden door iets maakt dat er voor iets anders geen plaats meer is. Martha heeft te veel werk. Werk op zich is niet verkeerd, maar het is wel verkeerd als daardoor het zicht op de Heer wordt weggenomen. Voor Maria is alles wat ze voor de Heer kan doen, niets vergeleken met wat de Heer haar heeft mee te delen. Daarom zit ze aan Zijn voeten en zegt de Heer van haar: “Maria heeft het goede deel gekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen” (Lk 10:42).

Pas als alles van de mens is weggedaan, kan God de plaats tonen waar Hij woont. Alles wat in het dienen van God nog van inbreng van de mens getuigt, is een verhindering voor Hem om Zijn gedachten bekend te maken en hindert de mens om Gods gedachten te leren kennen.

Copyright information for DutKingComments