Deuteronomy 18:4

Het recht van de priesters

Bij wat in Deuteronomium van de priesters wordt gezegd, staat niet hun dienst of hun kleding voorop, zoals dat wel in Leviticus het geval is waar een volk door de woestijn gaat. In Deuteronomium worden de priesters gezien als een deel van een volk dat in het bezit is van de erfenis en van wie nu hun positie nader moet worden bepaald. Dit verschil zien we ook bij het voedsel van de priesters. In Leviticus lezen we ook over het eten van de priesters, maar daar staat het in verbinding met het allerheiligste. Hier gaat het om offers die het volk brengt en waarvan het volk eet, onafhankelijk van de priesterklasse, maar waarin het volk deelt met de priesters.

De priesters worden door de offers van het volk in leven gehouden, evenals de Levieten. Dat wil zeggen dat priesterdienst in de gemeente, ofwel aanbidding, alleen tot zijn recht komt, als elk lid van de gemeente in zijn dagelijks leven – om zo te zeggen, als lid van het volk – zijn lichaam stelt tot een levende offerande voor God (Rm 12:1). Zonder dagelijkse toewijding aan God zal van de priesterdienst niet veel terechtkomen.

Het is goed om het verschil tussen de priester en de Leviet te zien en wat dat voor ons betekent. Priesters zijn offeraars, ze zijn aanbidders. Levieten zijn gegeven tot hulp van de priesters. Priesters dienen God, Levieten dienen de priesters. De Levieten houden de priesterdienst in stand. Levietendienst is alle dienst die erop gericht is de priesterdienst te bevorderen.

Wij zijn zowel priester als Leviet. De gelovige is zowel een aanbidder als iemand die helpt om de priesterdienst te verrichten. Die hulp komt bijzonder in de dienst van het Woord naar voren. De dienst van het Woord is daar speciaal op gericht en niet in de eerste plaats op onze praktische wandel. Onze praktische wandel is het middel waardoor de priesterdienst op een goede manier kan worden uitgeoefend.

Het voedsel en de inkomsten van priesters en Levieten worden in Numeri 18 uitvoerig beschreven (Nm 18:2-32). Hier gebeurt het summier, in overeenstemming met het boek dat niet zozeer over priesters en Levieten gaat, maar over het hele volk. Dat benadrukt het belang van ons dagelijks leven, hoe we ons daarin gedragen. Als we ons daarin gedragen op een wijze die past bij iemand die lid is van Gods volk, zal dat zowel de Levietendienst als de priesterdienst versterken. Als we er een slordige wijze van leven op nahouden, komt er van onze dienst als Levieten en priesters niet veel terecht.

Van de slachtoffers die het volk brengt, moeten drie delen aan de priester gegeven worden. Slachtoffers zijn die offers waarvan het volk zelf mag eten. Het enige offer waarvan het volk mag eten, is het dankoffer. In geestelijke zin heeft voedsel de betekenis dat wat we in ons denken en onze geest opnemen, ons karakter vormt. Anders gezegd: ons karakter wordt mede bepaald door wat we lezen en waarnaar we luisteren.

De priester krijgt als zijn voedsel “de schouder, de beide kaken en de maag”. “De schouder” van het offer spreekt van geestelijke energie die de Heer Jezus heeft getoond. Hij is doorgegaan onder alle omstandigheden en heeft in gehoorzaamheid aan Zijn God en Vader het werk volbracht. Als ‘de schouder’ mijn voedsel is, brengt dat deze karaktertrek in mij tot stand. Ik zal dan ook in volhardende gehoorzaamheid mijn weg gaan. Daaruit vloeit priesterdienst voort. Als het alleen priesterdienst is, zonder dat het eerst voedsel is geweest, is het snel alleen vorm. “De beide kaken en de maag” staan in verbinding met de spijsvertering, waardoor het voedsel zijn uitwerking gaat krijgen in het karakter.

Deze dingen zijn van toepassing op de Heer Jezus tijdens Zijn leven op aarde. Hij heeft altijd in de weg van Zijn God gewandeld, Hij heeft Gods wet dag en nacht overdacht (Ps 1:2), want Gods wet is in Zijn binnenste (Ps 40:9). Hij is altijd in de dingen van Zijn Vader geweest (Lk 2:49). Er is ook een toepassing voor ons. Als priesters moeten wij altijd in de dingen van God zijn. Het is niet voldoende om het Woord alleen maar aan te horen. Het is van belang dat wij het overdenken, dat we het gehoorde verwerken.

De priester krijgt ook van de eerstelingen te eten. De eerstelingen is dat wat kortgeleden van het land is gekomen. Het gaat om wat vers en fris is en niet om iets wat al jaren in de opslagplaats ligt. Dat wijst erop hoe belangrijk het is dat we ons elke keer opnieuw voeden met “koren”, dat spreekt van de Heer Jezus als het tarwegraan dat in de aarde gevallen is en gestorven is, waardoor wij eeuwig leven ontvangen hebben (Jh 12:24). We moeten elke keer, elke dag, een nieuwe vreugde, “de nieuwe wijn” in de Heer beleven, door wat we over Hem in het Woord lezen. Elke keer, elke nieuwe dag, moeten we ons voeden met nieuw, vers voedsel en moeten we de nieuwe kracht van de Heilige Geest, “olie”, ervaren.

Als ons geloofsleven zijn frisheid verliest en we teren op oude kennis en ervaringen, ontstaat er dode orthodoxie. In de samenkomsten zal dit zich uiten in het volgen van een gewoontepatroon of zelfs het opstellen van een liturgie. In beide gevallen wordt een menselijke ordening gevolgd en is er van frisheid en spontaniteit in de samenkomst niets te merken. Dan wordt er gegeten uit oude voorraad. Dat is het gevolg als wij de priester in ons niet te eten geven en als we de Leviet vergeten, als we geen oog hebben voor wat hij uitdeelt om de priesterdienst te bevorderen.

Naast koren, most en olie moeten ook “de eerstelingen van de wol” van de schapen aan de priester worden gegeven. De wol van schapen spreekt hier van wat uit de nieuwe natuur voortkomt in de broeders en zusters. Het is de warmte van de gemeenschap van de broeders en zusters. De eerste zegen wordt merkbaar in de priesterdienst. Aan de priesterlijke aanbidding is te merken hoe het met de ‘de eerste wol’ is gesteld. Er is sprake van een koude dienst als de ‘wol’ in de samenkomsten ontbreekt. Dan wordt de priesterdienst uit gewoonte uitgeoefend, zonder het besef dat we als broeders en zusters bij elkaar horen. We komen wel in de samenkomsten bij elkaar, maar door de week hebben we geen boodschap aan elkaar, leven we langs elkaar heen.

Priesterdienst bestaat vanwege Gods soevereine uitverkiezing. Hij wenst priesters in Zijn tegenwoordigheid, opdat zij in Zijn Naam dienst zullen doen. Geen priester kan daar staan en dienst doen om wie hij zelf is, alsof in hem persoonlijk enige kwaliteit aanwezig is die God kan waarderen. God heeft Zijn Naam op hen gelegd. Daardoor zijn priesters aangenaam voor Hem. Aan die dienst komt nooit een einde. God wil dat dit een voortdurende bezigheid zal zijn (Hb 13:15).

Copyright information for DutKingComments