Deuteronomy 23:13-15

Reinheid van het kamp

Hier gaat het om strijd, niet de strijd op zich, maar de toerusting. Elke toelating van kwaad, zelfs de geringste, doet de kracht om te strijden afnemen. De kracht om te strijden ligt in de aanwezigheid van de HEERE in hun midden. Als het leger uittrekt, trekt Hij mee uit. Dat is een machtige troost, maar ook een zaak van grote ernst. We zien hier dat God Zich bekommert om alledaagse zaken die een negatieve invloed op onze geestelijke kracht hebben, want het zijn “de kleine vossen die de wijngaarden te gronde richten” (Hl 2:15).

Mozes noemt twee vormen waardoor een strijder onrein kan worden: door een nachtelijke spontane zaadlozing, de zogenaamde ‘natte droom’, en het doen van zijn behoefte. Aan beide ‘uitingen’ kan de strijder niets doen. Er komt geen schuld op hem te rusten. Hij is er niet voor verantwoordelijk, want ze horen bij het natuurlijk bestaan van de mens.

Het zijn weliswaar zaken die iemand onrein maken, maar het zijn geen vormen van onreinheid die voortkomen uit de wil van de mens. We kunnen ze beschouwen als alledaags. Het gaat om wat wij noemen kleinigheden, waarover je je niet druk maakt. Toch zijn het vormen van onreinheid. Opdat wij ons bewust zullen blijven dat God geen enkele vorm van onreinheid in Zijn tegenwoordigheid kan dulden, geeft Mozes zijn aanwijzingen hiervoor.

Barmhartigheid jegens gevluchte slaaf

Het betreft hier een slaaf uit een vreemd land, niet een volksgenoot. Het land van God is voor zulke personen een toevluchtsoord. David handelt zo met de Egyptische jongen die hem in handen is gevallen. De jongen over wie David zich ontfermt, is de slaaf van een Amalekitische man (1Sm 30:11-15).

De gemeente behoort een plaats van warme ontvangst, veiligheid en bewegingsvrijheid te zijn voor mensen die van hun harde meester zijn weggevlucht. De Israëlieten weten uit ervaring wat de dienst onder een harde meester betekent en wat het betekent om daarvan bevrijd te zijn.

Het mag geen vlucht zijn om een gerechtvaardigde straf te ontlopen. Paulus stuurt Onésimus wel terug (Fm 1:10-12) en de Engel van de HEERE gebiedt Hagar terug te gaan naar Sara (Gn 16:9). De redenen daarvoor zijn verschillend. In elk geval worden zij niet teruggezonden naar onbarmhartige meesters.

Copyright information for DutKingComments