Deuteronomy 32:40

De HEERE bevrijdt Zijn volk

In het lied is nu het moment aangebroken dat God Zichzelf aan Zijn volk voorstelt in Zijn verhevenheid en macht. Het contrast met de voorgaande verzen is enorm. Hier zien we dat God de Eeuwige is, de Zijnde, zonder oorsprong, altijd aanwezig op elk denkbaar tijdstip in de eeuwigheid. Hij is ook de volstrekt Enige, buiten Hem is niemand God, met Hem is niemand te vergelijken (Js 43:10b-11).

Evenmin als Hij in Zijn Persoon is te evenaren, is Hij dat in Zijn daden. Hij handelt in volstrekte vrijmacht, zonder dat Hij daarvan aan iemand verantwoording hoeft af te leggen (Js 45:7; Kl 3:37-38). Wie zou trouwens zo vermetel zijn Hem ter verantwoording te roepen (Rm 9:20)? Met onbetwist gezag beschikt Hij over al Zijn schepselen. Dat doet Hij nooit naar willekeur. Zijn handelen heeft altijd een volmaakt rechtvaardige grondslag en is erop gericht te zegenen. Hij doodt, maar Hij doet ieder herleven die Zijn oordeel erkent. Zo zal het met het volk gaan (1Sm 2:6; Js 26:19; Hs 5:15; Hs 6:1-2). Wie gelooft, “is uit de dood overgegaan in het leven” (Jh 5:24).

Hij zweert bij Zichzelf dat Hij al Zijn tegenstanders, allen die voortgaan zich tegen Hem te verzetten, zal oordelen (Ps 7:13-14). Dit oordeel zal vreselijk, niets en niemand sparend zijn. Het bloed zal in grote hoeveelheden vloeien (Op 14:20). De harige hoofden spreken van een hoofdtooi die een volheid van kracht en overmoed in de vijand tot uitdrukking brengt (vgl. Ps 68:22). Hun overmoed zal in Gods oordeel geen standhouden. God is genadig en geduldig, maar er komt een ogenblik dat langer geduldig zijn een aantasting van Zijn gerechtigheid zou betekenen. Er komt een einde aan Zijn verdraagzaamheid. Dat is als de mens heeft bewezen een verhard en onbekeerlijk hart te hebben (Rm 2:5).

Na de uitvoering van het oordeel worden de naties opgeroepen om te jubelen met Zijn volk. Zijn volk is bevrijd. De vijanden zijn verslagen. De tijd van vrede is aangebroken. Het volk kan gerust wonen en genieten van alle beloofde zegeningen. Groot en eindeloos is de vrede. De Messias regeert. Dat betekent niet alleen zegen voor Israël, maar ook voor de volken. Daarom haalt Paulus Dt 32:43a in de brief aan de Romeinen aan (Rm 15:10). Hij toont daarmee aan dat God ook in het Oude Testament al heeft gesproken over barmhartigheid voor de volken.

Die barmhartigheid is niet iets nieuws, iets wat pas in het Nieuwe Testament is geopenbaard. Het gaat niet om de gemeente. Die is in het Oude Testament wél een verborgenheid. Waar het hier om gaat, is duidelijk te maken dat Gods hart in het Oude Testament ook uitgaat naar de volken buiten Israël. Om dat te bewijzen haalt Paulus onder andere dit vers uit het lied van Mozes aan, waarin de volken worden opgeroepen om vrolijk te zijn met Gods volk.

De geweldige vrede waarin Israël binnengaat en waarin de volken mogen delen, is het gevolg van de verzoening die God heeft bewerkt. Verzoening kan alleen geschieden door voldoening. Voldoening aan Gods heilige eisen ten aanzien van de zonde en de zonden is door Christus op het kruis bewerkt. Zondaren die de dood schuldig zijn, heeft Hij met God verzoend door het storten van Zijn bloed. Het land en de schepping, waarop bloedschuld rust (Nm 35:33), zullen op grond van datzelfde werk verzoend worden (Ko 1:19-20).

Voor zondaren is er alleen verzoening als zij zich van hun slechte weg bekeren met berouw en belijdenis van hun slechte daden, hun zonden. Voor Israël zal dat gebeuren onder de werking van Gods Geest, waardoor ze zullen zien op Hem, “Die zij doorstoken hebben” (Zc 12:10). Over verzoening van land en volk lezen we in Daniël 9 (Dn 9:24-27).

Copyright information for DutKingComments