Deuteronomy 6:10

De zegen van het land

Na de voorgaande voorwaarden gaat het land als het ware voor ons open. Hier is de eerste keer van de drie keer in dit hoofdstuk waar wordt gesproken over het ingaan in het land. En elke keer staat er bij dat God het gezworen heeft (Dt 6:10; 18; 23). Als God Zijn eigen woorden met een eed bekrachtigt, doet Hij dat om ons in onze zwakheid tegemoet te komen en daarmee een extra bevestiging van Zijn toezegging te geven (Hb 6:17-18). De eed maakt duidelijk dat, wat er ook gebeurt, God Zijn volk het land zal geven en daarbij het volle genot van de zegen ervan. De grondslag is het werk van Christus. Als God zó gezworen heeft, waarom zouden we dan nog twijfelen?

Een eed van God vinden we steeds onder bijzondere omstandigheden. Bij vier gelegenheden zweert God en dat telkens in verband met het land:

1. God belooft aan Abraham op grond van het offer van de zoon van de belofte een rijk zaad in het land van de belofte en in zijn zaad een zegen voor de hele wereld (Gn 22:16-18).

2. Als het volk van God afvalt, zweert Hij dat het volk het beloofde land niet zal binnengaan (Ps 95:11).

3. Als het volk ontrouw is, gaat God Zijn beloften vervullen in de Man van Zijn rechterhand (Ps 110:4).

4. Als Christus in het land regeert, zal elke knie zich voor Hem buigen en zal het bekeerde overblijfsel van Zijn volk, dat dan geheel Israël zal zijn omdat alle goddelozen zijn uitgeroeid, in het land zijn (Js 45:23).

De zegeningen liggen voor ons klaar, daar is niets van ons bij, God heeft ze bereid. In het land zijn in de eerste plaats “grote en goede steden”. De gemeente wordt vergeleken met een stad (Op 21:2; 10). Steden kunnen we zien als een beeld van plaatselijke gemeenten, als representaties van de ene gemeente. De steden hier bevinden zich in het land. Het stelt plaatselijke gemeenten voor die hun vaste fundament in het land hebben, waar geleefd wordt in de rijkdom van de hemelse zegeningen.

In de tweede plaats zijn er ”huizen, vol van allerlei goeds”. Een stad bestaat uit huizen. Een gemeente bestaat uit gezinnen. In de brieven die over de hemelse zegeningen spreken – de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Kolossenzen –, gaat Paulus ook nadrukkelijk in op het gezin (Ef 5:22-33; Ef 6:1-4; Ko 3:18-22). Dat is de plaats waar de rijkdommen van Christus met elkaar worden gedeeld.

In de derde plaats de “uitgehakte putten”. Dat zijn waterbakken waar het water wordt verzameld en waaruit kan worden geput. Het stelt de bediening voor door de gaven van de Heer om de heiligen te volmaken (Ef 4:11-13).

In de vierde plaats vinden we in het land de “wijngaarden en olijfgaarden”. De wijngaarden laten ons zien dat het land een gebied van vreugde is. Wijn is een beeld van vreugde (Ri 9:13; Ps 104:15a). De gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar geeft een “blijdschap” die “volkomen” is (1Jh 1:3-4). De olijfbomen stellen de rijke vrucht en zegen van de Geest voor (Gl 5:22). Olie is een beeld van de Heilige Geest (1Jh 2:20; 1Jh 2:27).

Tussendoor wordt er telkens op gewezen dat Gods volk niets voor die zegeningen heeft gedaan. Uit vrije genade heeft God ze Zijn volk geschonken. Zo is het ook met onze hemelse zegeningen. Er is geen enkele bijdrage van ons aan verbonden. We hebben ze uit vrije gunst op grond van het werk van de Heer Jezus ontvangen, alleen omdat God het in Zijn hart heeft gehad om ze aan ons te geven. Drie keer worden we eraan herinnerd dat we slaven van de zonde waren, maar dat God ons eruit heeft bevrijd (Dt 6:12; 21; 23).

Copyright information for DutKingComments