Ecclesiastes 1:13

Wijsheid geeft geen voldoening

Salomo gaat nu over zijn persoonlijke ervaringen vertellen. Ook vertelt hij van welke methode hij voor zijn onderzoek naar alles onder de zon gebruikgemaakt heeft: hij heeft zich met heel zijn hart erop toegelegd alles met wijsheid te onderzoeken en na te speuren. Hij heeft een paar routes geprobeerd om te zien of één ervan tot het vurig verlangde geluk zou leiden. Hij heeft de route ‘wijsheid’ geprobeerd, maar die is in “veel verdriet” en “leed” geëindigd (Pr 1:18). Die route beschrijft hij in Prediker 1 (Pr 1:13-18). Toen heeft hij de route ‘plezier’ gevolgd, maar ook die is zeer onbevredigend geëindigd. Hij heeft moeten constateren dat “het … alles vluchtig en najagen van wind” is geweest. Die route beschrijft hij in Prediker 2 (Pr 2:1-11).

Zijn hart was oprecht en ernstig (Pr 1:13). Het hart staat tegenover de uiterlijke verschijning. Het is het innerlijke leven, het centrum van alle verstandelijke, emotionele en geestelijke bekwaamheden. Hij heeft zich met heel zijn hart op zijn onderzoek toegelegd en daarbij gebruikgemaakt van de bijzondere wijsheid die hem door God is geschonken (1Kn 4:29). Het toont aan dat hij geen kille onderzoeker was die op rationele wijze de verschillende levenswijzen van zijn dagen heeft onderzocht. Hij was integendeel echt geïnteresseerd in de mens en de samenleving en heeft geprobeerd ‘alles wat er onder de hemel plaatsvindt’ te begrijpen en de waarde ervan te wegen.

Wat hij heeft gedaan, is onderzoeken en naspeuren. Onderzoek is gericht op de diepte van een zaak, terwijl naspeuren meer ziet op de breedte of omvang van een zaak. Beide activiteiten samen laten zien dat het geen oppervlakkig, maar een diepgaand en uitgebreid onderzoek is geweest. Het terrein van zijn onderzoek en naspeuren was “alles wat er onder de hemel plaatsvindt”. Dat toont aan dat hij niets als onderwerp van studie heeft uitgesloten en tevens dat zijn studie beperkt bleef tot de aarde. Hij heeft God niet bij zijn onderzoek betrokken.

Salomo wilde weten of hij in staat was met zijn wijsheid de wereld te doorgronden en te verklaren om daardoor een hogere zin van het aardse leven te ontdekken. Daarvoor is hij meerdere onderzoeken gaan doen, waarbij hij de meest uiteenlopende aspecten van het leven onder de loep heeft genomen. Hij is tot de conclusie gekomen dat dit “een treurige bezigheid” was omdat niet een van zijn onderzoeken tot echt bevredigend resultaat heeft gevoerd.

Het is hem duidelijk geworden dat Gód deze bezigheid “aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich ermee te vermoeien”. Mensen mogen op aarde leven zonder gedachte aan God, maar de problemen die ze tegenkomen zijn het gevolg van de zonde. God heeft die gevolgen niet weggenomen, maar laat ze bestaan. Er ligt door de zonde een vloek over de schepping waardoor er moet worden gezwoegd om enig resultaat te oogsten, zonder dat dit resultaat echt bevredigt (Gn 3:17).

Het hart van de mens heeft honger en dorst. Dat drijft hem ertoe op zoek te gaan naar wat zijn honger stilt en zijn dorst lest. Als hij er niet toe komt om het ‘hogerop’ te zoeken, zal hij steeds zijn toevlucht nemen tot de dingen van de aarde die nooit voldoening geven. Dat zal erin uitmonden dat hij tot in eeuwigheid een niet te lessen dorst zal hebben. Hij zal smeken om een druppel water om zijn tong te verkoelen, maar niemand zal hem die kunnen geven omdat hij zijn tijd voorbij heeft laten gaan (Lk 16:24; Jr 46:17). Hij heeft de uitnodiging afgewezen die op de laatste bladzijde van de Bijbel klinkt: “Laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, [het] levenswater nemen om niet” (Op 22:17).

Salomo is niet oppervlakkig en ook niet steekproefsgewijs te werk gegaan (Pr 1:14). Hij heeft niet een monster uit het grote geheel genomen, maar hij heeft “alle werkzaamheden gezien die er onder de zon plaatsvinden”. Het hoogste inzicht waartoe hij na alle onderzoek en naspeuren is gekomen, is dat “alles vluchtig en najagen van wind” is, en dat het ook altijd zo blijft. Wind najagen is een nutteloze onderneming. De ambitie om het ongrijpbare te grijpen kan alleen maar op frustratie uitlopen.

De Prediker heeft regelmaat en orde in de schepping waargenomen (Pr 1:4-7), maar hij heeft ook een wanorde geconstateerd die door de zonde is teweeggebracht. Er zijn kromme dingen en er ontbreken dingen (Pr 1:15). Dat geldt voor het denken van de mens en voor zijn wegen en werken, en ook voor de natuur. Hoe de denker ook nadenkt, hij is niet in staat de kronkels in het leven te verklaren, laat staan die weg te werken. Er ontbreekt eenvoudig te veel aan zijn kennis over het leven. De Enige Die de kromme mens en wat deze krom heeft gemaakt, recht kan maken, is de Heer Jezus (Js 42:16; Lk 3:5).

Alle wetenschap over hoe de mens moet zijn, is niet in staat de mens te veranderen. We komen ook nooit achter de oorzaak van de kromheid van het mensengeslacht als de belangrijkste informatie ons ontbreekt. Die informatie moet van God komen. Als Hij buiten de waarnemingen wordt gehouden, blijft het kromme krom en zal wat ontbreekt nooit meegeteld kunnen worden. De mens kan het kromme niet recht maken, daartoe mist hij het vermogen; en wat ontbreekt, merkt hij niet op, want daarvoor mist hij het inzicht. Hoe een denker ook denkt, nooit kan hij een systeem uitdenken waarin het leven te vatten is. De filosoof kan met zijn wijsheid soms wat hulp geven, maar hij kan nooit het fundamentele probleem van het leven oplossen, want hij blijft wat aan de buitenkant krabbelen.

Wie, zoals de Prediker, de ogen open heeft, ziet dat de mens krom is, terwijl hij edel, helpend en goed zou moeten zijn. Maar niets kan hem in staat stellen dat te zijn. Hij maakt namelijk deel uit van “een krom en verdraaid geslacht” (Fp 2:15). Alle onderwijs om de mens recht te maken ten spijt blijft hij krom. Alle opvoedingscursussen zijn niet in staat het karakter van de mens te veranderen en hem te veredelen. De meest wezenlijke factor die ontbreekt om achter de zin van het leven te komen, is verlichting door de Geest van God.

“Ik overwoog in mijn hart” (Pr 1:16) wil zeggen ‘ik hield overleg met mijzelf’. Dat is het niveau van het boek. Alleen hij en zijn eigen hart overleggen. Dat laat zien dat de bron van zijn onderzoek, het niveau ervan, in hemzelf, een mens, ligt. Hij put uit zijn eigen hart. Daarin woont wel de grootst denkbare wijsheid (1Kn 4:29-34) die ook nog eens door al zijn onderzoeken en naspeuren “vergroot en vermeerderd” wordt, maar het blijft menselijke wijsheid. Er schijnt geen ander licht dan dat van de natuur om hem heen, er is geen licht van boven.

Met “allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn”, verwijst Salomo behalve naar David waarschijnlijk naar de Kanaänitische koningen die in Jeruzalem hebben gewoond, vóór de inname van de stad door David. We kunnen daarbij denken aan Melchizedek (Gn 14:18) en Adoni-Zedek (Jz 10:1). We kunnen eraan toevoegen dat ook alle wijsgeren na hem – bekend zijn bijvoorbeeld Aristoteles (384-322 v.Chr.), Socrates (469-399 v.Chr.) en Plato (428-348 v.Chr.), die worden gezien als de grootste filosofen uit de oudheid – niet in zijn schaduw kunnen staan.

Na al zijn onderzoeken en naspeuren kan hij zeggen dat zijn hart “veel wijsheid en kennis ontdekt” heeft. Hij heeft zich door en door beziggehouden met alles wat de moeite waard is om mee bezig te zijn en dat in zijn hart en geest opgenomen. Wat hij heeft ontdekt, is geen globale indruk, maar heeft hem kennis gegeven van de kleinste bijzonderheden.

De Prediker zegt dat hij zich met zijn hele hart erop heeft toegelegd om “wijsheid te kennen” (Pr 1:17). Alle inspanning is een loffelijk streven naar resultaat, maar is hetzelfde als de wind proberen na te jagen. Hij heeft ook “onverstand en dwaasheid” willen “leren kennen” om de misleiding en het bedrog ervan te leren kennen en door de kennis ervan ervoor bewaard te blijven. Wijsheid te zien bij hen die de wijsheid niet gebruiken en dwaasheid te zien bij hen die niet tegen misleiding en bedrog strijden, is een kwelling voor de geest.

Het enige waartoe wijsheid voert, is de ontdekking dat in “veel wijsheid … veel verdriet” zit (Pr 1:18). Echte wijsheid erkent dat de ware bevrediging die men door wijsheid tracht te bereiken, onbereikbaar is. Hetzelfde geldt voor de kennis die we opdoen. Hoe meer we weten, des te meer weten we dat we niets weten. Ons kennen is altijd slechts ten dele (1Ko 13:12).

De uitdrukking ‘kennis is macht’ is een uitdrukking die alleen kortzichtige mensen gebruiken. Echte kennis bezorgt iemand geen macht, maar verdriet. Echte kennis is meer dan feitenkennis. Het gaat om begrip, om inzicht, om het ontdekken van het verband tussen bepaalde dingen of gebeurtenissen.

We voelen onze onkunde en onmacht meer aan, en worden daar verdrietig van, naarmate we meer ontdekken van de wetten van de natuur en hoe God in Zijn voorzienigheid de wereld regeert. Elke ontdekking brengt ons tot de overtuiging dat er nog veel meer verborgen blijft waarvan we eerder geen vermoeden hebben gehad. Kennis of wetenschap geeft geen garantie op geluk. Pogingen om de zin van het leven door wijsheid en kennis te doorgronden en vervolgens het ultieme geluk te verwerven, vergroten in feite de overtuiging van de zinloosheid van het leven.

Voor wie Christus kent, ligt dat totaal anders. Wie kennis van Christus vermeerdert, vermeerdert vreugde. Zo is er “kennis van [de] behoudenis” (Lk 1:77), kennis “van de liefde van Christus” (Ef 3:19), “de kennis van Zijn [Gods] wil” (Ko 1:9) en de “kennis van God” (Rm 11:33). Eens zal “de aarde … vol zijn van de kennis van de HEERE” (Js 11:9). Dat zal zijn wanneer Christus op aarde regeert.

Copyright information for DutKingComments