Ecclesiastes 3:2

Geboorte–sterven; planten–uittrekken

In zijn beschrijving van gebeurtenissen in de tijd begint de Prediker met de twee grootste gebeurtenissen uit een mensenleven die tegelijk elkaars uitersten zijn: zijn geboorte en zijn dood, ofwel zijn komst in de wereld en zijn vertrek eruit (Pr 3:2a). Niemand heeft enige invloed op zijn geboorte. De “tijd om geboren te worden” wordt door God bepaald. Dat geldt ook voor de “tijd om te sterven”. Het kan wel lijken alsof door geboorteregeling en reageerbuisbevruchting aan de ene kant en euthanasie aan de andere kant de mens die twee tijden bepaalt. Hier lezen we dat geboorte en dood geen menselijke handelingen zijn, maar handelingen van God.

Tussen geboorte en sterven speelt voor de mens alles op aarde zich af in het tijdsgewricht dat er dan is. God heeft tussen geboren worden en sterven alles zijn plaats en tijd gegeven. Met onze komst in de wereld vindt er een geweldig wonder plaats. Dat ieder mens juist in die tijd geboren wordt waarin hij geboren wordt, is door God in Zijn oneindige wijsheid bepaald. De duur van het verblijf van een mens op aarde ligt ook vast. De dagen en maanden van de mens zijn bij God bekend en door Hem bepaald (Jb 14:5). Door zorgen kunnen we niets toedoen aan onze levenslengte (Jb 14:5-6; Mt 6:27). God kan wel aan onze dagen toevoegen (Js 38:1-5).

Geestelijk kunnen we de tijd om geboren te worden toepassen op de nieuwe geboorte, het uit God geboren worden (Jh 3:3). Daarvoor wordt het evangelie verkondigd, waarvan wordt gezegd: “Nu is het [de] welaangename tijd, zie, nu is het [de] dag van [de] behoudenis” (2Ko 6:2b). Op hetzelfde moment dat we opnieuw geboren worden, weten we dat onze oude mens met Christus is gekruisigd. Vanaf dat moment zijn wij “met Christus gestorven” (Rm 6:8).

We kunnen een parallel zien tussen het eerste deel van het vers – het begin en het einde van menselijk leven – en het planten en het uittrekken van het geplante in het tweede deel ervan. In de tijd tussen geboren worden en sterven is de mens aan het “planten” (Pr 3:2b). Hij begint iets met de verwachting daarvan vrucht te oogsten. Er komt ook een tijd om “het geplante uit te trekken”. Dat moet ook op de bestemde tijd gebeuren. Dat is het geval als onze bezigheden, als wat we hebben geplant, geen goede vruchten voortbrengen. Dan moeten we het geplante uittrekken.

We kunnen dit toepassen op een bepaalde dienst voor de Heer. Die beginnen we, maar die dienst houdt ook een keer op. Tussentijds kan er ook een verandering plaatsvinden in de manier waarop wij onze dienst verrichten, of ook een wijziging van de plaats waar wij dienen. Staan we voor die veranderingen open, dat wil zeggen voor Gods tijd om iets te planten en ook het geplante weer uit te trekken?

We moeten ons hierbij afvragen wat wij als gelovigen in ons leven planten. Zijn dat de goede woorden van Gods Woord? Als we die in de ‘tuin van ons leven’ planten, als we ons daarmee voeden, zullen we goede vruchten dragen. Daartegenover moeten we uit ons leven de verkeerde planten, de werken van het vlees, wegdoen (Jh 15:2). God doet dat ook met de volken: die rukt Hij weg, maar plant Hij ook (Jr 1:10; Jr 18:7; 9).

Copyright information for DutKingComments