Ecclesiastes 3:3

Doden–genezen; afbreken–opbouwen

De tijd om te sterven in Pr 3:2 is een handeling van God. Bij de “tijd om te doden” (Pr 3:3a) gaat het om een handeling van een mens. De ene mens kan de andere mens doden. Hierbij kan worden gedacht aan een soldaat in de oorlog of aan een beul bij het uitvoeren van een rechterlijk vonnis. Er is ook “een tijd om te genezen” van wonden. Dan kan iets weer gezond worden en gebruikt worden. Dat die tijd ervoor is, is omdat God de tijd daarvoor bepaalt.

In de geestelijke toepassing kunnen we bij een tijd om te doden denken aan het doden van de leden die op de aarde zijn (Ko 3:5). Dat wil zeggen dat dreigende uitingen van de zonde worden geoordeeld, waardoor de zonde geen kans krijgt zich te laten gelden. De zonde kan ook wonden veroorzaken. Als we gezondigd hebben, moeten we dat belijden. Dan wordt de zonde vergeven. Soms heeft een zonde ook gevolgen die niet zomaar weg zijn. Soms is er tijd voor genezing nodig. Die tijd geeft God.

Er is “een tijd om af te breken” (Pr 3:3b), zoals het afbreken van Jeruzalem en Gods huis vanwege de ontrouw van Gods volk. God geeft ook herstel, waardoor voor Zijn stad en Zijn huis “een tijd om op te bouwen” is gekomen. In de – nu nabije – toekomst zal God op Zijn tijd Zelf de vervallen hut van David, dat is Zijn volk Israël, “opbouwen als [in] de dagen van oude tijden af” (Am 9:11).

In geestelijk opzicht moeten “wij [de] overleggingen en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, afbreken” (2Ko 10:4). Hier gaat het over ons denken, over verkeerde gedachten die zich aan ons opdringen. Na het afbreken moeten we onszelf opbouwen op ons “allerheiligst geloof” (Jd 1:20). Dat houdt in dat we ons met Gods Woord bezighouden, dat overdenken en in ons hart opnemen en bewaren.

Paulus zegt dat hij de wet als middel om gerechtvaardigd te worden op grond van werken voor zichzelf als christen heeft ‘afgebroken’ en dat hij die niet weer zal ‘opbouwen’ (Gl 2:18). De wet heeft aangetoond dat de mens de wet niet kan houden. Het is onmogelijk door de wet een eigen gerechtigheid op te richten (Rm 10:3). De mens wordt integendeel door de wet veroordeeld. Die erkenning houdt het einde van de wet als leefregel in. Zijn leefregel is nu Christus, “want Christus is [het] einde van [de] wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft” (Rm 10:4). Ieder die gelooft, is geworteld en wordt “opgebouwd … in Hem” (Ko 2:7).

Copyright information for DutKingComments