Ecclesiastes 6:7

Eten vult de geestelijke leegte niet

Het allereerste en grote doel van al het zwoegen van de mens is dat zijn mond wat te eten krijgt, want alleen dan blijft hij in leven (Pr 6:7). Steeds opnieuw moet de mens eten. Nooit bereikt hij het punt van definitieve verzadiging, zodat hij eens en voor altijd genoeg heeft gegeten. Hij krijgt steeds weer honger en daarom moet hij steeds weer eten. Daarvoor werkt hij. Dit geldt zowel voor de rijke industrieel en de minister-president als voor de arbeider.

Het is werken om te eten en eten om te kunnen werken: “De honger van de arbeider werkt ten behoeve van hemzelf, want zijn mond dringt hem ertoe” (Sp 16:26). Zijn maag is meester over hem. Tegelijk is er een diepere honger, een geestelijke honger. De begeerte naar wat werkelijk voldoening geeft, wordt met het vullen van de maag niet vervuld. Dat is de diepere les van dit vers.

Als een mens inziet dat gezond voedsel voor zijn ziel van groter belang is dan dat voor zijn lichaam, heeft hij de les geleerd. Om het met de woorden van de Heer Jezus te zeggen is de les dat de mens “niet van brood alleen zal … leven, maar van alle woord dat door [de] mond van God uitgaat” (Mt 4:4).

In het vullen van de maag heeft de wijze niets vóór op de dwaas; er is daarin geen onderscheid tussen hen (Pr 6:8). Ze hebben beiden dezelfde noodzaak om te eten en te drinken om in leven te blijven. Beiden ervaren ze ook de kortstondigheid van de behoeftebevrediging.

In het Nieuwe Testament leren we dat de relatie tussen de buik en het voedsel een tijdelijke is. God zal op zeker ogenblik zowel de buik als het voedsel tenietdoen (1Ko 6:13). Dat gebeurt zodra een mens sterft. In het hiernamaals is er geen noodzaak meer om te eten om in leven te blijven. Het maakt duidelijk dat voor wie het vullen van de buik het hoogste doel is, een zeer armzalige persoon is en dat het met zijn ziel rampzalig gesteld is.

Hetzelfde principe geldt voor de arme die de kunst verstaat om met voorzichtigheid door het leven heen te manoeuvreren. Hij kan wel weten hoe hij met “de levenden” moet omgaan, maar met al zijn vaardigheden waarmee hij iedereen te vriend kan houden, kan hij zijn buik niet vullen. De levenden kunnen de rijken zijn, of de voornamen, mensen die op de armen neerkijken. Als de arme behendig met hen weet om te gaan, levert hem dat geen extra voordeel op ten aanzien van die rijke of voorname mensen. Zij hebben net als hij dezelfde levensbehoeften.

Het rusteloos begeren van dingen die men niet bezit, veroorzaakt een kwelling, terwijl er zoveel te genieten is op het moment door wat de ogen zien (Pr 6:9). Begeerte zweept op tot een rusteloos jagen naar iets wat nooit tot bezit wordt. Het eerste – wat de ogen zien – is beter dan het tweede – wat je begeert –, want het eerste heb je. Het genot van het goede van vandaag maakt tevreden en blij. Het leven zit vol kleine verrassingen, als we ze tenminste willen zien. Toch geeft ook dat geen uiteindelijke rust en vult het niet de diepste verlangens naar innerlijke genoegdoening.

Alleen het zien van Gods grote gave in Christus geeft de allergrootste vreugde en rust. Dat geldt ook voor het ernaar jagen Hem te leren kennen. Deze activiteiten zijn niet vluchtig en ook geen najagen van wind, maar ze bewijzen de werkelijkheid van een geloof dat in een levende verbinding met Christus staat.

Copyright information for DutKingComments