Ecclesiastes 8:6

Eerbied voor het door God gegeven gezag

Wijsheid wordt in de eerste plaats gezien in het zich buigen onder de regering die God heeft ingesteld (Pr 8:2; Rm 13:1-7). Daarop wijst de Prediker met nadruk als hij uitspreekt: “Ik zeg.” Rekening houden met het door God ingestelde gezag is wijsheid. Wij moeten regeringen niet beïnvloeden. Ook als een regering onrechtvaardig is en willekeurige wetten maakt, is het wijsheid zich daaronder te schikken en niet in opstand te komen. Een voorbeeld van die houding zien we in Daniël en zijn vrienden (Dn 1:1-20).

De Prediker gaat ervan uit dat de koning absolute autoriteit bezit (Sp 24:21-22). Verzet tegen de koning is daarom dwaasheid, want door zijn autoriteit is hij sterker dan wij. Bovendien is het ongehoorzaamheid tegenover God, want God heeft hem die macht gegeven. Alleen ingeval de koning of de overheid iets van ons vraagt dat tegen Gods Woord ingaat, moeten we “God meer gehoorzamen dan mensen” (Hd 5:29). Daarom hebben de vrienden van Daniël zich niet gebogen voor het beeld dat Nebukadnezar had opgericht ondanks zijn bevel dat iedereen daarvoor moest knielen. Aan dat bevel konden ze niet gehoorzamen, wat de consequenties ook waren (Dn 3:14-18).

Aan onze gehoorzaamheid aan de koning als hoogste gezagsdrager in een koninkrijk ligt “de eed aan God” ten grondslag (vgl. 2Sm 5:1-3; 2Kn 11:17; 1Kr 29:24). Die eed kan slaan op onszelf. Wij leggen geen eed in de gebruikelijke zin van het woord af; als wij echter zeggen ons te onderwerpen aan Gods Woord, dan houdt dat de verplichting in dat wij ons aan de koning onderwerpen. Wij verzetten ons dan niet tegen de koning en zullen nog minder tegen hem in opstand komen, maar zijn hem onderdanig (1Pt 2:13-16).

Het is verkeerd om ons aan de verplichtingen te onttrekken die we tegenover de koning hebben en ons in een opwelling van boosheid tegen hem te keren (Pr 8:3). Als we haastig bij de koning vandaan gaan, geven we daarmee te kennen dat we hem niet langer erkennen. We kunnen menen daar onze redenen voor te hebben, bijvoorbeeld dat hij niet aan onze wensen of verwachtingen beantwoordt.

Het is “een kwade zaak” een dergelijke houding aan te nemen en daaraan vast te houden, want de koning is de door God gegeven gezagsdrager. God heeft hem de zwaardmacht gegeven en hij oefent die uit zoals het hem behaagt. Dat kan op een goede manier zijn, maar ook op een kwade manier. Daarom moet niet de manier waarop hij regeert onze houding bepalen, maar de gezagspositie die hij van God heeft gekregen.

Dit is ook van belang voor andere gebieden van ons leven. Je kunt zo teleurgesteld raken in je echtgenoot, dat je besluit bij hem vandaan te gaan met de gedachte dat je gelukkiger wordt met een nieuwe echtgenoot. Je kunt in de gemeente vanwege een kleinigheid teleurgesteld worden in de leiders. Sommige mensen gaan daarom daar dan weg, in de veronderstelling dat ze dit soort frustraties niet bij een andere gemeente zullen ervaren. Dit principe geldt ook voor de baan die we hebben. Het ‘groener-gras-syndroom’ – het idee dat het gras bij de buren altijd groener is – is misleidend. Met onze pogingen om onze problemen te ontvluchten kunnen we bij onszelf, en ook bij anderen, veel verdriet en pijn veroorzaken.

Er is geen kans om aan de koning te ontsnappen, want ‘hij heeft veel ogen, veel oren en veel en lange handen’. De macht van de koning is onbegrensd. We zien dat bij een goede koning als Salomo (1Kn 2:29-46) en bij een slechte koning als Herodes (Mt 14:9-10). Het gaat hier om de macht als zodanig, niet om de manier waarop die wordt uitgeoefend.

De Heer Jezus roept nergens op om een kwade macht omver te werpen. Hij heeft Zich ook onderworpen aan de heersende macht van de Romeinen, hoe corrupt die macht ook was. Hij zegt tegen de goddeloze Pilatus: “U zou geen enkele macht [of: gezag, bevoegdheid] tegen Mij hebben, als het u niet van boven gegeven was” (Jh 19:11). De Heer erkent de positie van Pilatus. Later zal Pilatus zich voor Hem moeten verantwoorden over de manier waarop hij met die aan hem verleende macht is omgegaan. Dat was toen nog niet aan de orde.

De reden waarom het wijs is om te doen wat de koning zegt, is “omdat het woord van de koning zeggenschap heeft” (Pr 8:4). Er gaat macht van zijn woorden uit. Zijn woord heeft gezag en er moet aan worden gehoorzaamd. We zijn verplicht te voldoen aan wat hij ons oplegt (vgl. 1Sm 8:10-18). Hij heeft de macht gekregen om te regeren, niet wij.

De koning staat boven zijn volk. Wij kunnen hem niet ter verantwoording roepen. Zijn macht is een afspiegeling van de regeringsmacht van God, Die wij ook niet ter verantwoording kunnen roepen (Jb 9:12; Js 45:9; Rm 9:20).

Als we het gebod dat de koning heeft uitgevaardigd in acht nemen, zullen we geen kwaad van hem te duchten hebben (Pr 8:5). Dit is het directe loon van God voor goed gedrag (Rm 13:3-4). Hoe slecht sommige regeringen ook zijn, zonder regering is er anarchie. Het is beter een slechte regering te hebben dan geen regering.

Wie de wil van de koning kent en daarmee rekening houdt, toont dat hij een wijs hart heeft. Een wijze doet op de juiste tijd en bij de juiste gelegenheid op de juiste manier wat de koning van hem verwacht. De hoogste wijsheid is zich te onderwerpen aan het gebod dat het hoogste gezag heeft uitgevaardigd. Een bijkomend gevolg is dat het leven daardoor veel gemakkelijker wordt. In het algemeen krijg je geen problemen met de koning als je doet wat hij heeft gezegd. Wie zich netjes aan de snelheid houdt, loopt geen kans op een bekeuring.

Het in acht nemen van het gebod geldt in de hoogste mate voor de geboden van God. Alle geboden van God zijn geboden ten leven. Wie zich daaraan houdt, zal het goede en niet het kwade ondervinden. Geboden zijn er om ons op de weg van gehoorzaamheid veilig en gelukkig te laten zijn. Het is de weg van zelfbehoud en van harmonie met onze omgeving. Het grote gebod voor ons is het gebod dat wij elkaar liefhebben. “Daarom is de liefde [de] vervulling van [de] wet” (Rm 13:10). Liefde zal nooit tot de overtreding van enig gebod van de wet voeren, maar juist elk gebod van de wet vervullen.

Het hart van de wijze denkt na over de tijd waarin hij leeft en de gelegenheid die hij heeft om te leven. Hij kan de beslissingen van de overheid doorzien in het licht van de omstandigheden en weet hoe hij zich daartegenover moet gedragen. De wijze kent de tijd van God en ziet de gelegenheid of procedure om te handelen. Voorbeelden van zulke wijze mensen zijn Jonathan ten opzichte van David (1Sm 19:4-6), Nathan ten opzichte van David (2Sm 12:1-14) en Esther ten opzichte van Ahasveros (Es 7:2-4).

Als een mens de geboden overtreedt, is het gevolg dat “het kwaad … overvloedig over hem” komt (Pr 8:6). Dit gebeurt naar de regel van zaaien en oogsten die aan elke handeling verbonden is (Gl 6:7). Als de tijd en de gelegenheid er rijp voor zijn, komt de oogst, in welke vorm dan ook.

“Elk voornemen”, ook de beslissing van een regering, vindt plaats in een bepaald tijdsgewricht dat ook de gelegenheid voor die bepaalde gebeurtenis biedt. Omdat de wereld in de zonde ligt, komt alles wat er gebeurt niet ten goede van de mens, maar brengt het een overvloedig kwaad over hem. Het kan in het begin lijken alsof het beter gaat omdat de mens meer te besteden heeft, maar de welvaart wordt zijn dood. “Het kwaad” kan ook bestaan uit frustratie, stress, verwarring en desoriëntatie. Het zijn dingen die het leven bijzonder onaangenaam maken.

Alles wat de mens zonder God bezit of uitvindt, voert hem naar het verderf. Sommige uitvindingen kunnen wel de duur van zijn leven rekken, maar niet de kwaliteit ervan. Vaak neemt met de duur namelijk ook de smart toe. Om daarvoor een ‘uitweg’ te bieden is ‘vrijwillige euthanasie’ bedacht, zodat een mens een einde aan zijn leven kan (laten) maken. Wie denkt eraan dat hij daarna in een kwaad komt waar hij in eeuwigheid niet uit bevrijd kan worden en het kwaad altijd overvloedig over hem zal zijn?

Het kwaad van Pr 8:6 wordt vooral veroorzaakt door het feit dat de mens geen grip heeft op de toekomst, “hij weet niet wat er gebeuren zal” (Pr 8:7). De mens zonder God weet niets over de toekomst. Niemand kan hem die vertellen, zeker de waarzeggers niet. Alleen God kent de toekomst en weet wat er zal gebeuren (Js 46:10-11). Hij maakt die toekomst ook bekend en zegt wanneer bepaalde dingen gebeuren. Met het oog op de toekomst waarschuwt Hij de mens.

Voor de mens die niet op God vertrouwt, wordt de onzekerheid van de toekomst een drukkende last die hem tot waanzin voert (Lk 21:25-26). Hij wil graag weten hoe de politiek zich ontwikkelt en hoe de wereldeconomie zal verlopen, zodat hij de juiste beslissingen kan nemen en winst zal boeken. Dit geldt voor speculaties, maar ook voor een opleiding en aankopen.

Er worden vier dingen genoemd die een grens stellen aan elk gezag (Pr 8:8). Het zijn dingen die bewijzen dat de mens niet in staat is de omstandigheden naar zijn hand te zetten:

1. “Er is geen mens die macht heeft over de geest, om de geest in te houden.” Het woord voor ‘geest’ is ook ‘wind’ of ‘adem’. Over dit alles heeft de mens geen zeggenschap. De adem of geest van de mens is in Gods hand (Dn 5:23), wat inhoudt dat God macht heeft over leven en dood. God geeft de geest of adem en Hij houdt die ook in of neemt die terug.

Een andere gedachte is, dat een mens geen macht heeft over de geest van een ander, zoals hij dat ook niet heeft over zijn eigen geest. We zien dat bijvoorbeeld bij Nebukadnezar die wil dat zijn wijzen hem vertellen welke droom hij heeft gehad (Dn 2:1-12). Dat is natuurlijk een onmogelijke en dwaze vraag. Er blijkt dan ook dat hij met al zijn macht niet in staat is hun geest zodanig te beïnvloeden, dat zij hem zijn droom vertellen.

2. De mens heeft ook “geen zeggenschap over de dag van de dood”. Die zeggenschap heeft alleen God (Dt 32:39). Onze tijden zijn in Zijn hand (Ps 31:16; Ps 39:5; Jb 14:5). Als de mens zelf een einde aan zijn leven maakt en ook nog eens de dag en het middel ervan bepaalt, lijkt het alsof hij spot met dit woord van God. Hij beseft echter niet dat hij tot die daad wordt aangezet door de mensenmoordenaar van het begin, de satan, de grote tegenstander van God. Het leven van een mens wordt bepaald door God of onder toelating van God door de satan en niet door hemzelf.

3. “In [deze] strijd”, dat is de strijd tegen de dood, “is geen vrijstelling”. Het woord “vrijstelling” zinspeelt op de verplichting tot militaire dienst van alle Israëlitische mannen van boven de twintig jaar (Nm 1:3). Daarvan werden bepaalde categorieën vrijgesteld (Dt 20:5-8). Van de strijd die de Prediker bedoelt, de strijd tegen de dood, geldt voor niemand een uitzondering. Er is voor niemand “vrijstelling in [deze] strijd”, niemand ontkomt aan de strijd met de dood, een strijd die hij altijd verliest. Iedereen is een zondaar en heeft met het gevolg van zijn zonden te maken: de onvermijdelijke dood (Rm 6:23).

4. Ook “de goddeloosheid laat de bedrijvers ervan niet ontkomen” aan de dood. Wat de goddeloze in zijn goddeloosheid ook aan trucs bedenkt om eraan te ontkomen, het is zinloos. In rouwadvertenties lees je wel eens dat iemand ‘de ongelijke strijd verloren’ heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld over de strijd tegen een ongeneeslijke ziekte waaraan iemand is overleden.

De voetballer Johan Cruyff – verkozen tot Europees voetballer van de twintigste eeuw – zei op een bepaald moment dat hij in zijn strijd tegen de kanker in zijn lichaam met 2-0 voorstond in een wedstrijd die nog niet was afgelopen. Hij voegde eraan toe: ‘Maar ik weet zeker dat ik als winnaar uit de strijd kom.’ Wat een aanmatigende kortzichtigheid. Hij heeft de strijd verloren en is niet aan de dood ontkomen. Hij is in maart 2016 gestorven. Zijn dood werd bekendgemaakt met de woorden dat hij ‘na een felle strijd tegen kanker’ is overleden.

Copyright information for DutKingComments