Ephesians 3:13

Vrijmoedigheid en toegang

Ef 3:11. Wat in de vorige verzen door Paulus naar voren is gebracht, wat door hem in het licht is gesteld, is van eeuwigheid af in Gods hart geweest. Ik bedoel dan de tijd vóór de schepping, die je eigenlijk niet ‘tijd’ kunt noemen, want in de eeuwigheid ontbreekt elk begrip van tijd. Eeuwigheid is tijdloos. God staat buiten en boven de tijd. Wij kennen nu zoiets als tijd omdat God die geschapen heeft. Dat kun je lezen in Genesis 1.

Voordat de schepping er was, was er al het voornemen van God ten aanzien van de gemeente. Toen de tijd een aanvang nam, heeft God nog niet direct dit “eeuwig voornemen” van Zijn hart bekendgemaakt. Nergens heeft Hij er een profetie over uitgesproken of er een belofte over gedaan aan de mensen op aarde. Over dit eeuwig voornemen lezen we ook in Efeziërs 1 (Ef 1:4; 11). Daar gaat het over onze persoonlijke zegeningen. Hier gaat het over onze zegeningen als gemeente, die alle gelovigen samen hebben gekregen.

Welke zegen het ook betreft, nooit staat die los van de Heer Jezus. God heeft dit eeuwig voornemen “opgevat in Christus Jezus onze Heer”. Hij is het middelpunt ervan. Het spreekt van het bijzondere welgevallen dat God in Zijn Zoon heeft van eeuwigheid af. Dat welgevallen heeft een extra reden gekregen door het leven en sterven van de Mens geworden Zoon van God (Jh 10:17; Mt 3:17). Alles wat God Zich voorneemt en doet, richt zich op Zijn Zoon.

De Zoon wordt hier met Zijn uitgebreide naam genoemd:

1. Hij is de “Christus”, dat betekent ‘Gezalfde’, de Man van het welbehagen van God, in Wie God Zijn vreugde vindt.

2. Hij is “Jezus”, de nederige Mens Die op aarde volmaakt tot eer van God leefde en Zijn werk volbracht.

3. Hij is ook “onze Heer”, de Persoon aan Wie wij ons graag volkomen onderwerpen in de erkenning van Zijn gezag over ons leven.

Wie Hem kent, stemt van harte in met Gods eeuwig voornemen om Hem tot middelpunt van het heelal en de eeuwigheid te maken.

Ef 3:12. Het voorgaande is niet voor ‘de verlichte ogen van jouw hart’ (Ef 1:18) ontvouwd om het alleen maar te bewonderen, hoe bewonderenswaardig alles ook is. Het nodigt uit om vrijmoedig in deze zegeningen te gaan staan. Dat wil zeggen dat je je in de tegenwoordigheid van de Vader thuis mag voelen. Denk er nog maar eens over na waarop die vrijmoedigheid gegrond is.

Je hebt je tot hiertoe mogen verbazen over die wonderheerlijke raadsbesluiten van God. Je hebt je erover verwonderd dat God het jou heeft toegestaan inzicht te krijgen in de geheimen van Zijn hart die daar eeuwig zijn geweest en dat Hij deze nu ook aan jou heeft bekendgemaakt. Alles is zo groot, dat je er verlegen van zou worden of zou schromen zelfs maar een voet te zetten op die heilige grond. Maar wat heb je ook gezien? Dat ‘Christus Jezus onze Heer’ het middelpunt is van al die raadsbesluiten van God. Als je dan te beschroomd zou zijn je voeten op die raadsbesluiten te zetten, dan mag je bedenken dat het centrum ervan onze Heer is.

Voordat de tijd bestond, voordat er engelen in zonde gevallen waren, voordat de mens in de zonde gevallen was, was Hij al het middelpunt. Nadat de zonde in de wereld is gekomen, is Hij gekomen en heeft dat enorme probleem van de zonde opgelost. Je hebt je aan Hem toevertrouwd. Hij is Degene Die voor jou naar de aarde kwam en voor jou stierf, niet alleen om jou van je zonden te bevrijden, maar ook om jou deze vele en grote zegeningen te geven. Van die zegeningen is Hij het middelpunt.

Dan hoef je je ook niet beschroomd te voelen in die zegeningen te gaan staan en ervan te genieten. Je mag je daar vrij bewegen en vrij uiten. “Vrijmoedigheid” betekent zoiets als de vrijheid van gemoed om alles te zeggen wat men op het hart heeft. Zonder enige last op je hart mag je daar verblijven en ten volle genieten.

Maar al heb je nu vrijmoedigheid, het zou je niet helpen als je geen toegang tot die zegeningen zou hebben. Dat is wat het tweede deel van dit vers zegt. Je hebt de “toegang” en dat zelfs “met vertrouwen”. God heeft elke verhindering weggenomen. De toegang is vrij. Je hebt er vertrouwen in dat God je graag in Zijn tegenwoordigheid ziet. Het is niet zo, dat Hij je er duldt, maar Hij vindt het fijn dat je bij Hem bent, want de grondslag is “door het geloof in Hem”.

Je zou kunnen denken dat het hier gaat om het geloof in de Heer Jezus als jouw Heiland. Dat heeft er zeker mee te maken, maar ik denk dat het iets verder gaat. Het gaat om het geloof in Hem, in Wie God Zijn eeuwig voornemen heeft opgevat, dat is Christus Jezus onze Heer. Zeker is Hij Degene Die voor jou naar het kruis is gegaan om daar voor jouw zonden te sterven en je zo de toegang tot God te geven (Rm 5:1-2). Maar in de brief aan de Efeziërs zie je Hem als het middelpunt van al Gods raadsbesluiten. En als je Hem zó hebt leren kennen, Hem zó in het geloof hebt aanvaard, ga je vol vertrouwen bij God naar binnen om Hem te bewonderen en te aanbidden voor alles wat Hij van eeuwigheid voor de gemeente in Zijn hart heeft gehad.

Dat jij daarbij mag horen, heb je te danken aan het werk dat Christus op het kruis heeft volbracht. Op het kruis hebben de volmaakte toewijding aan en verheerlijking van God hun hoogtepunt en bekroning gevonden. Op grond daarvan zal God Zijn plannen uitvoeren. Dat jij, als lid van Gods gemeente, in die plannen betrokken bent, is een wonder van genade. Voor die genade is God alle aanbidding waard.

Ef 3:13. Als Hij die prijs heeft betaald om jou dit alles te geven, moeten verdrukkingen je “niet moedeloos” maken. In het vorige vers is je relatie met God voorgesteld. In dit vers zie je hoe je relatie met de wereld is. Naar God toe is er vrijmoedigheid, toegang en vertrouwen. Vanuit de wereld komt de verdrukking op je af. Ook al begrijp je de verdrukking niet altijd, door je vertrouwen in Hem neem je aan dat er wijsheid en liefde achter zitten. Je vertrouwt erop dat alles alleen maar voor jouw bestwil is. Voor Paulus is dat zo.

Het woord “daarom” waarmee dit vers begint, slaat terug op het voorgaande en geeft de reden van zijn vraag aan. God had hem uit zijn gevangenschap kunnen bevrijden zoals Hij Petrus heeft bevrijd (Hd 12:7-11), maar dat doet Hij niet. Wat doet de Heer wel? Hij is bij Paulus, helpt hem en geeft hem inzicht in alles wat we nu in zijn brieven hebben.

De gevangenschap, schijnbaar het einde van zijn dienst, wordt de kroon op zijn werk, de volle vervulling van zijn rentmeesterschap. Dat Paulus gevangenzit en daar verdrukking lijdt, komt door de waarheid die hij de Efeziërs heeft gebracht. Ze moeten zich daarom niet laten óntmoedigen door zijn gevangenschap, maar juist laten bémoedigen. Verbonden te zijn met een hemelse Christus en daar consequent naar te leven levert nu eenmaal de vijandschap op van godsdienstige mensen die een aardse of vleselijke godsdienst aanhangen.

Paulus denkt niet aan zijn eigen situatie. Hij is bezorgd dat al de indrukwekkende waarheden vanwege zijn gevangenschap geen effect hebben in het leven van de gelovigen in Efeze. Ze zouden kunnen denken: ‘Dat hebben we er niet voor over.’ Daarom wijst Paulus hen erop dat hij gevangenzit juist vanwege de uitoefening van zijn rentmeesterschap die bestaat uit de verkondiging van ‘de onnaspeurlijke rijkdom van Christus onder de volken’, waartoe ook de Efeziërs behoren. Hij neemt de verdrukking niet op de koop toe, maar als iets dat er helemaal bij hoort. Verdrukking is voor hem het aardse tegendeel van de hemelse heerlijkheid.

De christen die dat beseft, zal verdrukking die ontstaat door zijn verbinding met een hemelse Heer beschouwen als een voorrecht, als een eer.

Lees nog eens Efeziërs 3:11-13.

Verwerking: Wat zijn je voorrechten met betrekking tot je verbinding met God en wat is het gevolg daarvan voor je verbinding met de wereld?

Copyright information for DutKingComments