Ephesians 3:4-6

De verborgenheid van Christus

Efeziërs 3 is een soort tussenzin. Als je Ef 3:1 van dit hoofdstuk vergelijkt met het eerste vers van Efeziërs 4 (Ef 4:1), wordt dat duidelijk. Na in Efeziërs 1 over Gods raadsbesluiten te hebben geschreven en in Efeziërs 2 over de manier waarop God ons daaraan deel heeft gegeven, zou je mogen verwachten dat Paulus nu gaat vertellen wat dat allemaal voor je praktijk, je wandel, betekent.

Het is alsof hij daaraan ook wilde beginnen in Efeziërs 3. Toch gebeurt het pas in Efeziërs 4. Daar begint hij met dezelfde woorden als waarmee hij Efeziërs 3 begint en dan volgen de vermaningen die horen bij het onderwijs dat hij in Efeziërs 2 heeft gegeven.

Maar de Heilige Geest leidt hem ertoe eerst nog Efeziërs 3 te schrijven. Waarom? Om daarin uit te leggen dat aan hem, Paulus, de speciale bediening is toevertrouwd om “de verborgenheid van Christus” (Ef 3:4) bekend te maken. Die verborgenheid is geen vondst van hemzelf, maar is hem geopenbaard door God (Ef 3:3). In die verborgenheid gaat het erom dat Jood en heiden samen de gemeente vormen en als één lichaam verbonden zijn aan Christus. Het onderscheid tussen Jood en heiden is verdwenen.

Ef 3:1. Hij begint met “ik, Paulus” en onderstreept daarmee het volstrekt unieke dat alleen aan hem geopenbaard is. Hij is de eerste mens die daarvan door God op de hoogte is gebracht. Het onderstreept ook het apostolisch gezag waarmee hij deze openbaring nu doorgeeft. Wat Paulus leert, staat volledig los van wat de Joden in het Oude Testament lezen. Dat klopt ook, want daar is niets te vinden van de dingen die je in Efeziërs 1-2 hebt gezien.

De prediking van deze waarheid heeft van hem een “gevangene” gemaakt. Daarom schrijft hij dat hij een gevangene is “voor u, de volken”. Als hij in Handelingen 22 erover spreekt dat God wil dat hij naar de heidenen gaat, worden de Joden woedend en willen hem doden (Hd 22:22). Dat is niet gebeurd, maar het hele verhaal – te lezen in Handelingen 23-28 – eindigt ermee dat hij in Rome gevangenzit. Toch beschouwt hij zich niet als een gevangene van de keizer van Rome, maar als “de gevangene van Christus .

Hierin zit de les dat wat er in ons leven ook gebeurt, wij alles mogen zien in verbinding met de Heer Jezus. Dat zal ons voor verbittering bewaren. Dan overwinnen we ook teleurstellingen. Paulus had erover kunnen gaan treuren dat hij niet meer actief voor zijn Heer bezig kon zijn. Maar wat zie je? Juist in zijn gevangenschap schrijft hij enkele brieven die wij in de Bijbel hebben. De brief aan de Efeziërs is er een van.

Ef 3:2. Paulus is drie jaar in Efeze geweest (Hd 20:31). In die tijd zijn de Efeziërs bekend geraakt met “het rentmeesterschap” dat Paulus is toevertrouwd. Van het woord dat hier voor ‘rentmeesterschap’ wordt gebruikt, is het ons bekende woord econoom – letterlijk: een huisbestuurder – afgeleid. Een voorbeeld van zo iemand is Jozef, die bestuurder was van ‘het huis’ van Potifar en aan wie alle personen en goederen van Potifar waren toevertrouwd.

Dit gegeven sluit aan op het vorige hoofdstuk, waarin sprake is van het huis van God. God heeft aan Paulus de goederen van dat huis, de wonderbare waarheden van dat huis, toevertrouwd. Hij mag in het huis van God, aan hen die de huisgenoten zijn, de goederen van dat huis in hun heerlijkheid voorstellen. Paulus is hiervan diep onder de indruk.

Zijn bijzondere dienst maakt hem echter niet hoogmoedig. Hij wijst erop dat deze dienst die hem voor de gemeente is gegeven, voortvloeit uit “de genade van God”. Ook de hele inhoud van wat hem is toevertrouwd, bestaat uit deze genade. Het is goed steeds dit besef te hebben als je iets voor de Heer mag doen. Je mag het doen omdat je Zijn genade kent; deze genade is tevens wat je in je dienst aan anderen doorgeeft.

Ef 3:3. “De verborgenheid” die God aan Paulus “door openbaring” is bekendgemaakt, is in het Oude Testament nog verborgen. Er zijn twee misverstanden denkbaar in verbinding met deze verborgenheid. Het eerste is te veronderstellen dat zij in de Schriften van het Oude Testament wel verborgen aanwezig was en dat nu door de Heilige Geest aan Paulus wordt getoond waar hij die kan vinden. Zo is het niet. Het is niet iets dat in het Oude Testament verstopt zit. Verborgenheid betekent hier letterlijk ‘mysterie’. Het was onbekend voor de grootste profeet. Hij had het ook nooit kunnen ontdekken, want het was er eenvoudig niet in aanwezig.

Het tweede misverstand is om te veronderstellen dat het ook voor ons nog steeds een verborgenheid is. Als we dat menen, gaan we voorbij aan de openbaring ervan. Vaak is het ook een excuus om je er maar niet al te zeer in te verdiepen, want je kunt het toch niet begrijpen; het is immers een verborgenheid. Soms wordt dan zelfs een beroep gedaan op 1 Korinthiërs 2 (1Ko 2:9), terwijl het daaropvolgende vers gemakshalve vergeten wordt (1Ko 2:10).

Het is echt zo, dat het aan de ene kant iets is wat van eeuwigheid af verborgen is geweest in God (Ef 3:9) en aan de andere kant nu is bekendgemaakt, eerst aan Paulus en daarna door hem aan jou en mij en elk lid van de gemeente! Hierover heeft Paulus “tevoren in het kort geschreven”. Daarmee doelt hij op wat hij in de vorige hoofdstukken daarover heeft doorgegeven.

Ef 3:4. Wat hij zojuist heeft gezegd, legt hij ter beoordeling voor aan de lezers. Zij kunnen hieruit opmaken dat hij schrijft met kennis van zaken. Het klinkt eenvoudig, maar je kunt je pas een oordeel vormen over wat Paulus schrijft, als je leest wat hij schrijft. Zo zegt hij dat tegen de Efeziërs, en ook tegen ons. Lezen wil dan ook meer zeggen dan alleen letters zien. Lezen is de boodschap in je opnemen, proberen te begrijpen wat de schrijver zegt. In dit geval is een goede, geestelijke gezindheid absolute voorwaarde. Let wel: het gaat niet om een intellectueel vermogen, maar om een hart dat ernaar verlangt de verborgenheid in zich op te nemen (Ef 1:17-18).

Het gaat om niets minder dan de “verborgenheid van Christus”. Misschien zou je verwacht hebben dat hij nu gaat spreken over ‘de verborgenheid van de gemeente’ want dat is hier het onderwerp. Het gaat immers over het bijzondere karakter van de gemeente waarin Jood en heiden een gemaakt zijn. Toch gebeurt dat niet en schrijft Paulus over ‘de verborgenheid van de Christus’, zoals er letterlijk staat.

Deze bijzonderheid laat ons de kern van de verborgenheid zien. Het is niet alleen dat de gelovigen uit Joden en heidenen aan elkaar verbonden zijn, maar ze zijn tot één lichaam gemaakt. Het gaat hier om de eenheid tussen het Hoofd in de hemel en de leden op aarde.

God heeft het voornemen gehad ons aan elkaar, maar bovenal ons samen aan het Hoofd, Christus, te verbinden. Het was Zijn voornemen om aan Christus een lichaam te geven. In Efeziërs 5 zien we in een ander beeld wat die verborgenheid is, namelijk dat van een huwelijk: “Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente” (Ef 5:32). Als er sprake is van ‘de Christus’, is dat omdat God alle nadruk op Hem wil leggen.

Daarmee stemmen jij en ik van harte in! Het gaat om Hém.

Lees nog eens Efeziërs 3:1-4.

Verwerking: Wat stelt het ‘rentmeesterschap’ van Paulus voor en wat is ‘de verborgenheid’?

Mede-erfgenamen, mede-ïngelijfden, mededeelgenoten

Ef 3:5. De verborgenheid van de gemeente is in de tijd van het Oude Testament niet onthuld. Ze was niet alleen onbekend voor het volk Israël, maar ook voor alle andere “zonen van de mensen”. Hoe bevoorrecht Israël ook was in alles wat God van Zichzelf aan hen bekendgemaakt heeft, de gemeente hoort niet bij die mededelingen. Aan geen enkel mens, Jood of heiden, heeft God hierover iets verteld. Het was écht een geheim.

Dat geheim is nu onthuld voor alle ‘heiligen en getrouwen in Christus Jezus’ (Ef 1:1). Voor alle ongelovigen in deze wereld is het nog steeds een geheim, en helaas ook voor alle gelovigen die niet in deze dingen geïnteresseerd zijn. Dit gebrek aan interesse kan voortkomen uit onverschilligheid, maar ook uit een verkeerd besef van de positie van de gelovige op aarde. Wie meent dat de grootste opdracht voor de christen ligt in ‘wereldverbetering’, komt niet toe aan het ware leven van de christen. Dat ware leven is op aarde te laten zien dat al zijn belangen in de hemel zijn omdat Christus daar is met Wie hij een gemaakt is.

Er is nog iets van belang verbonden aan het feit dat de gemeente in het Oude Testament niet is bekendgemaakt. Dat is het feit dat er niet zoiets kan bestaan als een ‘gemeente van Adam af’. God heeft in het Oude Testament gezwegen over de gemeente. In Mattheüs 16 verbreekt de Heer Jezus dit stilzwijgen als Hij zegt: ”Op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen” (Mt 16:18). Dit is de eerste keer dat over deze verborgenheid wordt gesproken.

De Heer Jezus gebruikt ook de toekomende tijd: “zal … bouwen”. Om Zijn gemeente te kunnen bouwen moest Hij in de dood gaan, opstaan, naar de hemel gaan en vandaar de Heilige Geest zenden. Door de uitstorting van de Heilige Geest, een gebeurtenis die in Handelingen 2 wordt vermeld (Hd 2:1-4), is de gemeente ‘tot één lichaam gedoopt’ (1Ko 12:13). Zij die bij deze gebeurtenis aanwezig waren, beseften niet dat hiermee de gemeente was ontstaan.

Wat de gemeente is, hoe God haar altijd in gedachten heeft gehad, en de manier waarop Hij Zijn gedachten over haar uitwerkt, heeft Hij aan Paulus geopenbaard. Alleen in de brieven van Paulus zul je dit bijzondere onderwijs over de gemeente vinden. Hij is daartoe speciaal afgezonderd, een van die “heilige apostelen en profeten” van Jezus Christus.

Ef 3:6. Wat die verborgenheid inhoudt, wordt beschreven in dit vers meegedeeld. Er worden drie woorden gebruikt die geen van alle in het Oude Testament te vinden zijn en die elk beginnen met ‘mede’. Het gaat om dít volstrekt nieuwe, dat de volken samen met – dat wil het voorvoegsel “mede” hier zeggen – de Joden

1. erfgenamen,

2. één lichaam en

3. deelgenoten

van de belofte in Christus Jezus zijn geworden.

In zeker opzicht is ook in het Oude Testament zegen beloofd aan de volken, maar alleen via Israël, waarbij dat volk een afgezonderd volk is gebleven. Ook in de toekomst, in het duizendjarig vrederijk, wanneer alle door God in het Oude Testament beloofde zegeningen gekomen zullen zijn, zowel voor Israël als voor de volken, zal Israël een apart volk blijven. Dat zij uit de volken mede-erfgenamen en leden van hetzelfde lichaam zouden zijn, waarin elk verschil tussen Joden en volken was opgeheven, dát was verborgen tot het moment dat God het openbaarde aan Paulus.

Waardoor gaat de verborgenheid van de gemeente nu uit boven wat aan Israël is gegeven? In de eerste plaats doordat gelovigen uit Joden en heidenen samen als “mede-erfgenamen” verbonden zijn met Hem Die zal regeren over ‘alles wat in de hemelen en wat op de aarde is’ (Ef 1:10). Deze verbazingwekkende erfenis gaat ver uit boven wat Israël, als apart volk, in de toekomst zal bezitten.

Je kunt wel samen erfgenaam zijn, maar toch geen verdere band met elkaar hebben. De gelovige Jood en de gelovige heiden staan echter niet meer los van elkaar. Met het woord “mede-ïngelijfden” wordt een band aangegeven die niet op een inniger wijze kan worden omschreven. Het wil zeggen dat de gelovigen uit de volken nu samen met de gelovigen uit de Joden tot hetzelfde lichaam behoren: ze vormen samen één lichaam.

Dit tweede ‘mede’ gaat verder dan het eerste. Kon de Jood zich bij het samen bezitten van een erfenis nog iets voorstellen, het samen met de heidenen één lichaam vormen gaat zijn voorstellingsvermogen te boven.

Het derde ‘mede’ betreft het deel krijgen van Jood en heiden samen aan “de belofte in Christus Jezus”. De vraag is over welke belofte het hier gaat. Het gaat niet over enige belofte die God in het Oude Testament heeft gedaan. Gelet op wat we in Ef 3:5 hebben ontdekt, gaat het om een belofte die vroeger in God verborgen was. Maar een belofte doe je toch aan iemand? Ja, dat is zo, en ik denk dat een vers uit Titus 1 ons helpt met het antwoord op de vraag. Daar lees je over “[het] eeuwige leven dat God, Die niet kan liegen, beloofd heeft vóór [de] tijden van de eeuwen” (Tt 1:2).

Toen er nog geen mens was, heeft God al een belofte gedaan. Maar aan wie dan? Het kan hier over niets anders gaan dan over de belofte die de Vader deed aan Zijn Zoon, de eeuwige Zoon. Deze belofte is het eeuwige leven. Hoewel het in Titus 1 niet gaat over Christus en de gemeente, maar over wat God aan individuele gelovigen heeft toegezegd, is het karakter van de belofte wel op de gemeente van toepassing.

De inlossing van deze belofte kon pas gebeuren, toen de Heer Jezus op aarde was gekomen en het werk had volbracht dat de Vader Hem te doen had gegeven (Jh 17:1-4). Pas daarna kon God ”de belofte van het leven dat in Christus Jezus is” (2Tm 1:1) inlossen door dit leven te geven aan allen die met Hem verbonden zijn. Het eeuwige leven is het deel van ieder die tot de gemeente behoort. Door dit derde ‘mede’ zijn we in staat de zegeningen van het eerste en tweede ‘mede’ te genieten.

Ook dit derde ‘mede’ gaat alle beloften te boven die aan Israël zijn gedaan, zowel in letterlijke als in geestelijke zin. De beloften aan Israël hebben te maken met het leven en stoffelijke zegeningen hier op aarde. De ‘belofte in Christus Jezus’ staat in verband met het eeuwige leven en geestelijke zegeningen in de hemel.

Al de geweldige aspecten die in ‘de verborgenheid van Christus’ (Ef 3:4) opgesloten lagen, zijn “door het evangelie” tot ons gekomen. Dát is de weg waardoor God ons al de rijkdommen van Christus heeft geopenbaard.

Ef 3:7. Paulus is daarvan een dienaar geworden, hij heeft het evangelie gepredikt en op die manier de verborgenheid bekendgemaakt. Hij beroemt zich er niet op. Hij is zich ervan bewust dat alleen Gods genade hem dit gegeven heeft. De inhoud van zijn prediking, de geweldige rijkdom ervan, de manier waarop hij zijn dienst vervult, is allemaal alleen door de genade van God.

Wie is in staat Gods genade te meten? Niemand immers? Zo is ook niemand in staat de rijkdom te meten van de inhoud van het evangelie dat Paulus hier brengt. Paulus ziet zich hier geplaatst voor een taak waarvoor hij in zichzelf geen kracht heeft. Maar God geeft hem de mogelijkheid zijn dienst te vervullen “naar de werking van Zijn kracht”.

De genade van God is de bron van waaruit alles voortkomt. We hebben dat al gezien en we zullen het nog meer zien. Alleen door Gods kracht die Paulus in staat heeft gesteld dit rijke evangelie te prediken, hebben wij er ook deel aan gekregen.

Lees nog eens Efeziërs 3:5-7.

Verwerking: Welke verschillen zijn in deze verzen naar voren gekomen tussen de zegeningen voor Israël en die van de gemeente?

Copyright information for DutKingComments