Esther 2:6

Mordechai en Esther

Op dit punt in het verhaal worden in een tussengedeelte (Es 2:5-7) twee nieuwe personen ten tonele gevoerd. Deze inlas laat ons zien wie God dadelijk naar voren gaat schuiven voor de invulling van het advies van de hovelingen in de voorgaande verzen. Het zijn Mordechai en Esther. Zij zullen samen met Ahasveros een hoofdrol in de geschiedenis van Gods volk vervullen.

In Es 2:5 wordt eerst Mordechai aan ons voorgesteld. Voordat echter zijn naam wordt genoemd, wordt eerst gezegd dat hij “een Joods man” is. Daardoor wordt de nadruk gelegd op het Jood-zijn van Mordechai. Dat hij dat inderdaad is, blijkt nader uit zijn geslachtsregister. Hij is een Jood uit de stam van Benjamin, die met de ballingen uit Jeruzalem met Jechonia, de koning van Juda, door Nebukadnezar naar Babel is gevoerd (Es 2:6).

Dat hij met Jechonia is weggevoerd, maakt het eenvoudig om te stellen dat hij niet persoonlijk met de ballingen uit Jeruzalem kan zijn weggevoerd. In dat geval zou hij in het zevende jaar van Ahasveros ongeveer honderdtwintig jaar oud zijn geweest. Dat is zeer onwaarschijnlijk, ook gezien de leeftijd van zijn jonge en aantrekkelijke nicht Esther. Hij is echter zozeer als Jood met zijn voorvaderen verbonden, dat wat hun is overkomen, hier wordt gesteld als hemzelf overkomen. Hun geschiedenis is zijn geschiedenis, hun pijn van de wegvoering is zijn pijn.

In Es 2:7 komt de andere nieuwe persoon, Esther, naar voren die ook een hoofdrol zal vervullen in dit boek en wel in nauwe relatie met de zojuist voorgestelde hoofdpersoon Mordechai. Die nauwe relatie blijkt uit het begin van Es 2:7, waar we lezen: “Hij was het die Hadassa, dat is Esther, de dochter van zijn oom, opvoedde.” Ook bij haar wordt de nadruk gelegd op haar Jood-zijn door eerst haar Joodse naam, Hadassa, te vermelden en pas daarna haar Perzische naam Esther. Haar Jood-zijn blijkt ook uit de vermelding van haar familierelatie met Mordechai. Ze is zijn nicht.

Halverwege Es 2:7 wordt de blik helemaal op Esther gericht, op haar mooie gestalte en haar knappe voorkomen. Toch wordt direct daarna weer op haar nauwe relatie met Mordechai gewezen die haar “als dochter aangenomen” heeft, omdat Esther “geen vader of moeder” meer heeft. Haar verleden is dood, afgesneden. In die situatie is zij helemaal afhankelijk van de genade en de zorg van Mordechai. Op die manier is zij, zij het in verborgenheid, door de HEERE aangenomen (vgl. Ps 27:10).

God betoont Zich in deze zorg door Mordechai achter de schermen een “Vader van de wezen” (Ps 68:6a). In de zorg van Mordechai voor de opvoeding van Esther zien we de zorg van de Heer Jezus, van Wie Mordechai een beeld is, voor het gelovig overblijfsel, van wie Esther een beeld is. Esther heeft haar leven aan hem te danken en daardoor ook haar verheffing tot koningin.

Dingen waarvan wij zeggen dat ze ons als ongeluk overkomen, zijn dingen die God bestuurt en gebruikt tot ons nut. Omstandigheden die met onze geboorte te maken hebben, worden niet door ons bepaald of uitgekozen. Wij kunnen onze ouders niet uitkiezen net zomin als het land of de datum van onze geboorte. We kunnen onze geboorte ook niet zelf tot stand brengen. Wat we kunnen zeggen, is dat God met de omstandigheden van onze geboorte onze redding op het oog heeft gehad. Daarvoor moeten we Hem danken.

Esther heet oorspronkelijk Hadassa, dat betekent ‘mirt’. De mirtenboom komt voor in verbinding met het Loofhuttenfeest (Ne 8:15-16), een feest dat verwijst naar het vrederijk onder de heerschappij van de Messias (Js 41:19; Js 55:12-13). Dat haar ouders haar die naam hebben gegeven, zegt dan ook iets van hun geloof in het herstel van Gods volk.

Copyright information for DutKingComments