Esther 5:1-2

De gouden scepter

Op de derde dag, dat wil zeggen na drie dagen vasten, gaat Esther naar de koning. Hoe zal ze door hem ontvangen worden? “De hoogte van de hemel, de diepte van de aarde en het hart van de koningen zijn niet te doorgronden” (Sp 25:3). Maar God neigt het hart van een koning “tot alles wat Hem behaagt” (Sp 21:1). Het leven is geen fatalisme. God wil dat de Zijnen meewerken aan de uitvoering van Zijn voornemen. Dat kunnen ze doen door hun leven in Zijn hand te geven, zodat Hij het kan besturen.

“De derde dag” verwijst in de Schrift naar de dag van de opstanding van Christus (Mt 16:21; Lk 24:46; 1Ko 15:3-4; 1Pt 1:21). Christus is op de derde dag opgestaan en wij kunnen alleen op de grondslag van Zijn opstanding tot God naderen (Rm 4:24-25; Rm 5:1-2). We zien dat in beeld bij Esther. Ze gaat niet in haar eigen kleding, maar in “een koninklijk gewaad”, dat wil zeggen een kleed dat de koning haar heeft gegeven. Ze gaat, in beeld, niet op grond van eigen verdienste, maar in de verdienste van Gods werk in Christus.

Nauwkeurig wordt de plaats beschreven waar ze gaat staan. De hele beschrijving maakt indruk. Het tekent een sfeer van koninklijke waardigheid en regering. Daarin kan iemand alleen maar binnenkomen op een manier die daarvoor passend is. Esther heeft de gepaste kleding. Ze is, in beeld, “bekleed met de klederen van het heil”, met “de mantel van gerechtigheid” (Js 61:10). Ze heeft “het beste kleed” (Lk 15:22) aan, waardoor ze geschikt is gemaakt om in de tegenwoordigheid van de koning te verschijnen. De vraag is nu nog hoe de koning zal reageren. Dat lijkt nauwelijks meer een vraag te zijn, want alles, ook Esther, beantwoordt aan zijn majesteit.

De koning ziet Esther in de voorhof staan (Es 5:2). Opmerkelijk is dat we lezen dat hij “koningin Esther” daar ziet staan. Dat maakt nog eens duidelijk dat ze niet alleen de gepaste kleding heeft, maar ook de gepaste positie. Voor de koning, en voor ons, is het daardoor geen vraag meer of hij Esther zal aanvaarden. Voor Esther is die vraag er op dat moment nog wel. De spanning wordt voor ons al gebroken als we lezen “dat zij genade vond in zijn ogen”. Dat toont de gezindheid van de koning. Vanuit die gezindheid reikt de koning vervolgens Esther de gouden scepter toe, waardoor ook voor Esther de spanning gebroken wordt.

Wat nu nog moet gebeuren, is dat Esther de haar aangeboden genade aanvaardt. Dat doet ze door naar voren te komen en het uiteinde van de scepter aan te raken. We zien hier in beeld dat iemand die tot God komt, niet op grond van de wet, maar op grond van het volbrachte werk van Christus, door God niet anders dan in genade kan worden aangenomen. Esther weet wel dat ze afhankelijk van genade is, maar nu ondervindt ze die genade omdat ze daadwerkelijk naar de koning is toegegaan en de scepter aanraakt.

Copyright information for DutKingComments