Esther 8:2

De verhoging van Mordechai

Koning Ahasveros geeft het bezit van Haman aan koningin Esther (Es 8:1). Alles wat de goddelozen hebben opgebouwd, zal door de heiligen in bezit worden genomen (Jb 27:16-17; Sp 13:22b). Haman wilde de bezittingen van de Joden buitmaken, maar het omgekeerde gebeurt. Haman, de tegenstander van de Joden, verliest zijn bezit aan een Joodse vrouw. Dat zullen we in dit hoofdstuk vaak voor ons krijgen. We hebben dat ook gezien bij Haman, die de plaats heeft gekregen die hij Mordechai had toegedacht (Sp 11:8), terwijl Mordechai nu de plaats van Haman krijgt.

Zo zal er straks een einde komen aan de macht van de satan als de overste van de wereld. Christus zal, als de ware Mordechai, de regering over de wereld in handen krijgen. Nu bezit de satan nog de macht over alle koninkrijken van de aarde (Lk 4:6). Als Christus terugkomt, zal de satan gebonden in de afgrond worden geworpen en zal Christus duizend jaar in vrede regeren en de heiligen met Hem (Op 20:1-6). Dan vindt de uiteindelijke omkering van zaken plaats. De nu vervolgde heiligen zullen dan in de heerlijkheid van Christus delen. Zij die nu de vervolgers zijn, zullen dan het oordeel ondergaan (2Th 1:6-7).

Dan komt Mordechai bij de koning op bezoek. Esther heeft de koning verteld “wat hij voor haar [was]”, dat wil zeggen in welke relatie hij tot haar staat. Nu is er helemaal openheid. Dat brengt de koning ertoe zijn zegelring, die hij eerst aan Haman heeft gegeven, maar weer terug heeft genomen, nu aan Mordechai te geven (Es 8:2). Hier vindt de officiële wisseling van de macht plaats.

In beeld geeft God, als de tegenstander is onttroond, het gezag over de wereld over aan Christus. Hetzelfde gebeurt met Jozef als hij onderkoning wordt. De farao stelt hem aan over heel Egypte: hij neemt zijn ring van zijn hand en doet hem aan Jozefs hand (Gn 41:41-42).

Vervolgens is het niet de koning, maar Esther die Mordechai over het huis van Haman aanstelt. Dat is de aanleiding voor de koning om Mordechai groot te maken. Dit laat ons in beeld zien dat God voor de verheerlijking van de Heer Jezus het overblijfsel van Zijn volk gebruikt. Het overblijfsel zal in de toekomst, na de uitredding uit de grote verdrukking, een en al gewilligheid zijn om hun Redder te eren (Ps 110:3a).

Christus zal verheerlijkt worden door een gewillig volk. Het is alsof Hij door hun gewilligheid overvallen wordt: “Eer Ik het wist, zette Ik Mij [op] de wagens van Mijn gewillig volk“ (Hl 6:12). Zo wenst Hij het te ondergaan. Hij wil niet met geweld Zijn plaats in de harten en levens van de Zijnen innemen. Zeker is het waar dat Hij door God wordt groot gemaakt. Tegelijk is het zo, dat Hij ook graag wordt groot gemaakt door Zijn eigen volk (vgl. 1Kr 11:10; vgl. Fp 1:20). Dit geldt ook voor de gemeente op alle plaatsen waar zij samenkomt. Christus verlangt ernaar het middelpunt van de samengekomen gemeente te zijn, een plaats die Hij niet afdwingt, maar die wij Hem mogen geven.

Copyright information for DutKingComments