Exodus 10:12-20

De achtste plaag: sprinkhanen

De HEERE geeft Mozes opdracht zijn hand over Egypte uit te strekken. Daarop strekt Mozes zijn staf uit. Niet zijn hand, maar de staf van God die in zijn hand is, doet de plaag komen. Door een oostenwind wordt een niet geëvenaarde hoeveelheid sprinkhanen over Egypte gebracht. Het is het leger van de HEERE (Jl 2:11). Alles wat nog niet door eerdere oordelen is vernietigd, wordt nu afgevreten. In heel Egypte blijft geen groen meer over.

De farao vraagt weer om voorbede

Dit keer heeft de farao haast om Mozes en Aäron te ontbieden. Weer komt de belijdenis over zijn lippen: “Ik heb gezondigd.” Hij vraagt zelfs om vergeving. Hij ziet dat de dood zijn land is binnengekomen. Maar de tijd om zich te kunnen bekeren, is voorbij. Zijn onverbeterlijkheid is al gebleken. Hij heeft zijn tijd voorbij laten gaan (Jr 46:17). Hij heeft de tijd waarin naar hem werd omgezien, niet erkend (Lk 19:44).

God is volmaakt rechtvaardig in het oordeel van de verharding. Toch neemt Hij op grond van het gebed van Mozes de plaag weg. Alle sprinkhanen komen om in de Schelfzee, waar later de farao en zijn ruiters ook in zullen omkomen. Er blijft geen sprinkhaan over. Wat een getuigenis van Zijn macht!

Copyright information for DutKingComments