Exodus 2:15

Mozes vlucht naar Midian

Wat in Exodus als een vlucht wordt voorgesteld, wordt in Hebreeën 11 als een daad van geloof voorgesteld (Hb 11:27). We kunnen een parallel trekken met de Heer Jezus. De Heer Jezus is enerzijds verworpen door Zijn volk; anderzijds is Hij weggegaan, terug naar de hemel, om daar op de tijd te wachten dat Zijn volk Hem wél zal aannemen als hun Verlosser. Hetzelfde geldt voor de tijd dat Mozes in Midian is en een heidense vrouw als bruid krijgt. Dat is te vergelijken met de Heer Jezus Die in deze tijd, terwijl Zijn volk Israël Hem heeft verworpen, de gemeente als bruid krijgt. In de naam die Mozes zijn zoon geeft, blijkt dat hij ook in het vreemde land zijn volk niet is vergeten.

De voorzienigheid van God heeft Mozes aan het hof gebracht, het geloof brengt hem eruit. Mozes zou hebben kunnen redeneren dat God hem zijn positie aan het hof heeft gegeven om die ten gunste van Zijn volk te gebruiken. Maar dan zou het volk zijn verlichting of zelfs bevrijding te danken hebben aan de farao. Dat is niet Gods manier om Zijn volk te bevrijden.

Gods bedoeling met de tijd die Mozes aan het hof van de farao heeft doorgebracht, met alles wat hij daar heeft geleerd en alle rijkdom die hij daar heeft bezeten, is dat Mozes het allemaal weer zou prijsgeven. Wat Mozes prijsgeeft, is meer dan wat enig ander lid van het volk ooit zal prijsgeven. God gebruikt vaak als leiders mannen die meer hebben prijsgegeven dan iemand anders. Zij moeten meer hebben geleden dan anderen. Zo heeft Mozes er bewust voor gekozen “met het volk van God slecht behandeld te worden” (Hb 11:25). Hij heeft zich niet laten verblinden door de schone schijn van wat hem aan het hof heeft omgeven. Hij heeft oog voor dingen die alleen door het geloof worden gezien.

Als hij in Midian is aangekomen, is zijn eerste daad weer een daad van verlossing. Dit keer verlost hij zeven herderinnen van herders die zich bepaalde rechten aanmatigen. Mozes gaat de school van God in om het herdersvak te leren. Alle lessen die hij krijgt, zal hij straks nodig hebben om Gods volk als een kudde te leiden (Ps 77:21). De Heer Jezus is “de goede Herder” (Jh 10:11), “de grote Herder” (Hb 13:20) en “de overste Herder” (1Pt 5:4). Van Hem kunnen wij leren hoe we herder moeten zijn te midden van Zijn volk.

Tijdens de veertig jaar die hij aan het hof van de farao is geweest, is hij “onderwezen in al de wijsheid van [de] Egyptenaren” en is hij een man geworden “machtig in zijn woorden en werken” (Hd 7:22). In de volgende veertig jaar (Hd 7:30) zal God hem maken tot iemand van wie Hij kan zeggen dat hij een man is met als kenmerk “zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren” (Nm 12:3). Voordat er een werk door Mozes kan worden gedaan, moet er eerst een werk in Mozes worden gedaan. Ook bij andere dienaren heeft God een tijd van voorbereiding. Zo is Jozef eerst dertien jaar slaaf in Egypte (Gn 37:2; Gn 41:46) en verblijft Paulus eerst drie jaar in de woestijn van Arabië (Gl 1:15-18).

Copyright information for DutKingComments