Exodus 21:1-11

Inleiding

God, Die alle dingen van tevoren weet, geeft na de wet in het vorige hoofdstuk, in de volgende hoofdstukken, Exodus 21-23, in een aantal voorkomende gevallen als het ware de jurisprudentie, de toepassing van de wet. Hieruit blijkt dat ook rekening wordt gehouden met bepaalde omstandigheden, dingen die in het leven van alle dag kunnen gebeuren. De besproken gevallen staan model voor alle zaken die onder Gods volk kunnen gebeuren.

Wij hebben Gods aanwijzingen voor het dagelijks leven in Zijn Woord. Daarbij is ons de Heilige Geest gegeven, door Wie wij in staat zijn Gods Woord te begrijpen en te leven tot Gods eer in gehoorzaamheid aan Zijn Woord.

De Hebreeuwse slaaf

Het is niet normaal om een slaaf te zijn, terwijl je lid bent van een verlost volk. Dat moet het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden. Het kan het gevolg zijn van armoede, waardoor iemand zich in de schulden heeft moeten steken. Als iemand in armoede verkeert, is dat in zeker opzicht al een oordeel, want bij gehoorzaamheid aan God zal er onder hen geen arme zijn. Maar door de nood gedrongen kan een Hebreeër zichzelf als slaaf aan een volksgenoot aanbieden om op die manier zijn schuld weg te werken.

God stelt de duur van de verbintenis vast op zes jaar. In het zevende jaar is de slaaf weer vrij man. Als hij een vrouw heeft meegenomen bij het begin van zijn diensttijd, mag zij met hem vertrekken. Anders ligt het in het geval dat hij tijdens zijn dienst als slaaf een vrouw van zijn meester heeft gekregen. Dan blijft zijn vrouw, samen met eventuele kinderen, het eigendom van zijn meester: de slaaf is alleen gekomen, hij moet ook alleen weggaan.

Dan horen we de taal van de liefde. De liefde van de slaaf betreft niet alleen zijn vrouw en kinderen, maar ook zijn meester en wel in de eerste plaats. De slaaf heeft zijn meester tijdens zijn dienst aan hem lief gekregen. In zijn liefde wenst hij zijn vrijheid in te ruilen voor een leven van dienstbaarheid. Van enige dwang, overreding of manipulatie is geen sprake. Dat is volkomen vreemd aan de liefde. Als teken dat de slaaf voor altijd aan het huis van zijn meester verbonden blijft, wordt het oor – het symbool van luisteren, van doen wat gezegd wordt, van gehoorzaamheid – bij de deurpost met een priem doorboord.

Het is niet moeilijk om in het beeld van de Hebreeuwse slaaf de Heer Jezus te herkennen. Hij heeft Zichzelf als Slaaf aangeboden om de vloek die door de zonde op de schepping ligt weg te nemen en verlossing van zonden te bewerken voor ieder die gelooft (Fp 2:6-7; Zc 13:5). Hij heeft een volmaakte dienst als Slaaf verricht. Hij is de gehoorzame Mens Die als Enige de wet volmaakt heeft vervuld. Hij zou na Zijn volmaakte leven hebben kunnen terugkeren naar de hemel, zonder te sterven.

In Zijn volmaakte liefde is Hij uit vrije wil echter voor eeuwig Slaaf geworden (Lk 12:37). Liefde is de ware bron van dienst. Zijn liefde betreft in de eerste plaats “mijn meester”, dat is Zijn Vader; daarna “mijn vrouw”, dat is de gemeente, de bruid; en ten slotte “mijn kinderen”, dat zijn de individuele gelovigen, de kinderen van God. Wij zijn geen kinderen van de Heer Jezus, nooit noemt de Schrift ons zo, maar kinderen van God. De Heer Jezus heeft Zich het oor laten doorboren. Hij heeft met Zijn bloed betaald en heeft Zijn vrouw, de gemeente, en Gods kinderen, tot Zijn eigendom verworven

In Psalm 40 en Jesaja 50 lezen we ook over geopende oren. Psalm 40 slaat op Zijn komen in de wereld: “U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist” (Ps 40:7; Hb 10:5). Jesaja 50 slaat op Zijn gaan door de wereld: “Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen. De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Zelf ben Ik niet ongehoorzaam, Ik wijk niet terug” (Js 50:4b-5). Daar sluit Exodus 21 prachtig op aan, want dat slaat op Zijn vertrek uit de wereld: Hij heeft Zich aan het einde van Zijn leven overgegeven voor de Zijnen om voor hen tot eeuwige Dienaar te zijn (Ex 21:6).

Het is mooi om op te merken dat in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, de uitdrukking “voor Mij oren uitgegraven”, zoals letterlijk in Psalm 40:7 in het Hebreeuws staat, vertaald is met “een lichaam toebereid”. Omdat dit laatste de ware betekenis weergeeft, wordt deze vertaling door de Heilige Geest in Hebreeën 10 aangehaald: “Daarom zegt Hij bij zijn komen in de wereld: ’Slachtoffer en offerande hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam toebereid’” (Hb 10:5) Het open oor is het middel waardoor wordt geluisterd, het lichaam is het middel waardoor de wil wordt uitgevoerd.

De Hebreeuwse slavin

De Hebreeuwse slaaf mag na zes jaar dienst in het zevende jaar worden vrijgelaten. Die regeling is er niet voor een Hebreeuwse slavin. Zij is gekocht om haar meester te behagen. Als zij hem tegenvalt, moet hij haar laten loskopen. Voorwaarde is dat hij haar niet aan een vreemd volk zal verkopen. Deze regeling dient om haar tegen willekeur te beschermen.

Hij kan de slavin ook voor zijn zoon bestemd hebben. Dan moet hij haar als zijn dochter behandelen. Als hij een andere vrouw neemt, terwijl hij haar niet verkoopt, maar houdt, dan mag hij zich niet aan zijn echtelijke verplichtingen onttrekken. Doet hij dat wel, dan is zij vrij om weg te gaan, zonder dat daar een koopsom mee gemoeid is.

We kunnen in deze slavin een beeld van Israël zien. Israël mag niet vrij uitgaan, wat de Heer Jezus wel mocht. Het volk is door God gekocht, opdat het Hem zal behagen. Maar het volk heeft God niet behaagd.

Anders dan de meester in dit gedeelte, heeft God Zijn volk wel in handen van vreemde volken verkocht (Ri 2:14; Ps 44:13; Js 50:1). Dat is geen trouweloos handelen van Hem. Integendeel, het is vanwege de ontrouw van het volk. Zijn doel ermee is het volk het verschil te leren tussen de dienst aan Hem en de dienst aan de volken (2Kr 12:8).

De slavin, Israël, zal uiteindelijk vrij worden. Zij zal de vrouw van de Zoon worden (Hs 2:18). Dan zal God met haar handelen naar die positie. In afwachting van die tijd heeft de Zoon “zich een andere” genomen, namelijk de gemeente. De betrekking met Israël is er niet in de tijd dat de gemeente wordt gevormd (Hs 3:3-5). Israël is nu “Lo-Ruchama”, dat betekent ‘niet ontfermen’, en “Lo-Ammi”, dat betekent ‘niet Mijn volk’ (Hs 1:6; 9). God erkent Israël in deze tijd niet als Zijn volk. Het is weggegaan, bij Hem vandaan.

Copyright information for DutKingComments