Exodus 32:2-7

Aäron maakt het gouden kalf

Het volk is maar al te bereid spullen te leveren voor het maken van een god die ze kunnen zien. Daarvoor willen ze wel offers brengen, het mag wat kosten (Js 46:6). De gouden oorsieraden worden graag ingeleverd. Het oor wordt ontdaan van wat het siert, en dat is het luisteren naar Gods Woord.

Aäron geeft er de vorm van een kalf aan en geeft aan het kalf de eer die alleen God toekomt. Hij kent het kalf de eer van de verlossing uit Egypte toe. Vergeten zijn al Zijn wonderwerken. De psalmist geeft daarvan in Psalm 106 een indrukwekkend relaas (Ps 106:19-23). Aäron bouwt er ook nog een altaar voor en roept zelfs een feest uit waarbij hij de Naam van de HEERE noemt.

Dit is een van de gebeurtenissen die Paulus aanhaalt uit de geschiedenis van het volk Israël, waarvan hij zegt dat die “gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte in [het] kwade zouden hebben, zoals ook zij er begeerte in hadden” (1Ko 10:6). In het volgende vers haalt hij dan deze gebeurtenis met het gouden kalf aan: “Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: ‘Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en zij stonden op om te spelen’” (1Ko 10:7).

Paulus doelt op de ‘festiviteiten’ rondom het gouden kalf. De Israëlieten zijn afgodendienaars geworden. Afgoderij wil zeggen: iets anders in de plaats van God en van Christus stellen. Dat kan gemakkelijk gebeuren. Het hoeft daarbij echt niet te gaan om dingen waarvan we weten dat het zondige, verkeerde dingen zijn. We zien dat hier. Waaruit bestaat hun afgoderij? Het staat er direct achter: uit eten en drinken en spelen. Zijn dat verkeerde bezigheden? Op zichzelf genomen niet, maar voor Israël zijn ze wel verkeerd.

Het volk is het contact met Mozes, zijn grote voorman, kwijtgeraakt. Hij is al een hele tijd weg, de mensen zien hem niet meer en horen hem niet meer. Daarom zeggen ze tegen Aäron dat hij maar een god moet maken. Dat doet Aäron en het gouden kalf verrijst op zijn voetstuk. Daarna gaan ze eten, drinken en feestvieren. Wat is dus de oorzaak van dat eten, drinken en spelen? Dat Mozes al zo lang weg is.

Wat is hierin het voorbeeld voor ons? De Heer Jezus is al zo lang weg, het lijkt wel of Hij nooit terugkomt. Dan sluipt de gedachte binnen: ‘Laten we het onszelf in deze wereld maar gemakkelijk maken en het ervan nemen. Wij maken ook een god voor onszelf, één die wij zien zitten, waarmee wij het goed kunnen vinden en het leven wordt één groot feest!’ Het is dan wel een feest zonder de ware God. Dit soort geluiden kunnen we om ons heen waarnemen bij mensen die wel belijden christen te zijn, maar die geen rekening houden met de komst van Christus.

Als de christen niet meer uitziet naar de komst van de Heer Jezus, gaat hij zich richten op de aardse dingen. Andere dingen dan de Heer Jezus nemen zijn tijd en aandacht in beslag. De geestelijke leiders gaan daarin voorop. Zij willen hun positie niet verliezen en geven gehoor aan wat het volk vraagt (2Tm 4:3).

Het feest vormt de vrome saus over het goddeloze gedoe. In vele schakeringen herhaalt deze handelwijze zich in de christenheid. Heidense feestdagen worden met een christelijk sausje overgoten (kerstfeest), goddeloze leefwijzen worden tot uitingen van goddelijke liefde verklaard (inzegening van zogenaamde homohuwelijken).

God spreekt tot Mozes over het volk

Terwijl God nog met Mozes spreekt over wat Zijn hart bezighoudt, ziet Hij hoe het volk zich gedraagt. Het is alsof Hij Mozes daarop aanspreekt als Hij tot hem spreekt over “uw volk, dat u uit het land Egypte hebt geleid”. God wil met een volk dat zich zo gedraagt niets te maken hebben. Hij vraagt als het ware aan Mozes toestemming om het te verdelgen en zegt tegen Mozes dat Hij hem dan tot een groot volk zal maken.

De manier waarop God hier spreekt, laat zien hoezeer Hij aansluiting zoekt bij de mens. Ieder mens kan deze reactie van God begrijpen. Maar daarmee is God nog niet gelijk aan de mens. Hij spreekt niet vanuit een opwelling, maar doelbewust. Het volk verdient niet anders dan weggevaagd te worden. Wat een ondankbaarheid! Wat een belediging van God, Die Zich zo in goedheid en genade heeft geopenbaard. En dat Hij Mozes tot een groot volk wil maken, is ook begrijpelijk. Mozes kent Hem en dient Hem trouw (Hb 3:2). Hierin komt tot uiting dat God een volk wenst dat Hem kent en Hem trouw dient.

God doet Zich hier kennen als Iemand Die te kwetsen is, als Iemand Die niet onbewogen kijkt naar alles wat op aarde gebeurt. Hij deelt aan mensen mee wat er in Hem omgaat. In dit geval doet Hij dat om van Mozes te horen wat Hij zal doen. Het gaat er niet om dat Hij niet weet wat Hij moet doen, of dat Hem de macht zou ontbreken om te doen wat Hij wil. Hij betrekt Mozes erin om in hem iets van Zichzelf tevoorschijn te brengen.

Copyright information for DutKingComments