Ezekiel 16:13

Opkomst van Jeruzalem

Wanneer de HEERE de tweede keer voorbijkomt, wordt het weggeworpen kind dat Hij uit medelijden het leven heeft gegeven, ook een voorwerp van Zijn liefde (Ez 16:8). De HEERE blijft niet haar Pleegvader, maar wordt haar Man. Zijn hart gaat naar Jeruzalem uit. Behalve verzorging biedt Hij de stad ook bescherming en bedekking, waarvan de “vleugel” spreekt (Ru 3:9; Mt 23:37). Ten slotte brengt Hij haar in de nauwste verbinding met Zichzelf. Hij gaat een verbond met haar aan en zo wordt zij Zijn bezit. Dit alles bekrachtigt Hij met een eed. In de geschiedenis van Israël zien we dit bij de Sinaï. Dit verbond wordt ook met het beeld van een huwelijk uitgedrukt (Js 54:5; Jr 2:2; Hs 2:15; 18).

Dan gaat Hij door met haar mooi te maken (Ez 16:9-13). Dat zien we gebeuren vanaf de tijd dat David de stad Jeruzalem verovert (1049 v.Chr.) en deze stad tot koninklijke hoofdstad maakt. Dat is de tijd van de liefde. De HEERE kiest deze stad uit en verleent haar buitengewone heerlijkheid.

Hij begint haar te wassen om het bloed van haar af te spoelen (Ez 16:9). Zo wordt ze gereinigd van het verleden. Daarna zalft Hij haar met olie, waarmee Hij tot uitdrukking brengt welke grote waarde zij voor Hem heeft (vgl. Jh 12:3). Bij wassen en zalven kunnen we ook denken aan het klaarmaken van een bruid voor het huwelijk (vgl. Ru 3:3; Es 2:12).

Vervolgens trekt Hij haar, de weggeworpen vondeling, prachtige kleding aan (Ez 16:10; vgl. Ps 45:14-15). Hij geeft haar die kleding niet om die zelf aan te trekken, maar Hij bekleedt haar. We kunnen hierbij denken aan alle mogelijke voorrechten die de HEERE de stad heeft gegeven. Deze voorrechten zijn als “zeekoeien[huiden]”, onaantastbaar voor het verderf. “De kleding van fijn linnen en zijde” toont het verfijnde en kostbare karakter van haar voorrechten.

Na de kleding komen de sieraden (Ez 16:11-12). Het zijn de versierselen van een bruid (vgl. Gn 24:22). De “sierlijke kroon” is de bruidskroon, die tevens de koninklijke hoogheid toont waartoe zij wordt verheven. Vervolgens zegt de HEERE als het ware dat ze in de spiegel mag kijken en zegt dan: “Zo werd u getooid …” (Ez 16:13). Hij wijst haar op het goud en het zilver, het fijne linnen en de zijde waarmee Hij haar heeft bekleed. Het moet voor haar, die zo verworpen en ellendig is geweest, een adembenemend gezicht geweest zijn om te zien wat Hij met haar heeft gedaan en van haar heeft gemaakt.

Daarnaast geeft Hij haar het kostelijkste voedsel, de beste voeding voor haar groei (Dt 32:13-14). Het land waar ze is, is een land dat overvloeit van melk en honing. Van dat voedsel kan ze naar hartenlust genieten. Ook dit gezonde voedsel draagt bij aan de ontwikkeling van haar schoonheid. Ze wordt “buitengewoon mooi”. De HEERE heeft er alles aan gedaan om van deze verachte vrouw iemand te maken die geschikt is voor het koningschap.

De faam van de stad gaat over de landsgrenzen (Ez 16:14). De omringende volken spreken met bewondering over haar schoonheid. Die schoonheid is niet haar eigen schoonheid, maar die van de HEERE. Hij heeft Zijn glorie op haar gelegd. Dat zien we in de tijd van Salomo, wanneer het gerucht over Salomo “in verband met de Naam van de HEERE” tot in ver weg gelegen gebieden wordt gehoord (1Kn 10:1).

Copyright information for DutKingComments