Ezekiel 24:1-2

Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken heeft Ezechiël de ballingen steeds voorgehouden dat ook Jeruzalem geoordeeld zal worden. De ballingen menen dat het in Jeruzalem nog goed is en dat het toch wel heel fijn moet zijn om daar te zijn. Ezechiël heeft hun uitvoerig de zonden van Jeruzalem beschreven en dat daarom de HEERE de stad aan het oordeel zal prijsgeven.

Die gedachte gaat er bij de ballingen niet in. Zij geloven de HEERE en Zijn dienaar Ezechiël eenvoudig niet. Ze hebben allerlei argumenten om de beweringen van Ezechiël te verwerpen. Die argumenten hangen samen met hun nationale trots en hun verkeerde kijk op de HEERE en op het overblijfsel in Jeruzalem. Ze verheerlijken hun godsdienstig centrum. Zij menen dat de HEERE Zijn stad en Zijn tempel nooit zal prijsgeven. Daarom is Ezechiël voor hen een zwartkijker en valse profeet. In dit hoofdstuk spreekt de HEERE niet meer over een oordeel dat binnenkort komt, maar over een oordeel dat zich aan het voltrekken is.

Gelijkenis van de kookpot

Ook dit hoofdstuk begint met de inleidende woorden dat het woord van de HEERE tot Ezechiël komt (Ez 24:1). Maar er wordt nu een bijzonderheid aan toegevoegd en dat is de datum waarop dat gebeurt. Die datum is zelfs zo bijzonder, dat Ezechiël die datum moet opschrijven (Ez 24:2). Wat de datum bijzonder maakt, is dat op deze dag de koning van Babel het beleg voor Jeruzalem heeft geslagen (2Kn 25:1; Jr 39:1; Jr 52:4). Deze dag wordt later tijdens de ballingschap als vastendag gehouden (Zc 8:19).

Eerst wordt in de Ez 24:3-5 een gelijkenis verteld. De verklaring volgt in de Ez 24:6-8, terwijl er in de Ez 24:9-14 nieuwe details aan worden toegevoegd. Ezechiël krijgt de opdracht de belegering van Jeruzalem in een gelijkenis aan het opstandige huis van Israël voor te leggen (Ez 24:3). Hier zien we een profetische voorstelling waarvan de vervulling op hetzelfde ogenblik plaatsvindt. Het symbool en de gebeurtenis vallen samen. Het oordeel dat Ezechiël aankondigt door zijn gelijkenis, wordt op hetzelfde tijdstip honderden kilometers ervandaan voltrokken.

Ezechiël moet een kookpot op het vuur zetten en water in de pot doen (vgl. Jr 1:13). Dan moet hij goede stukken vlees en de beste beenderen in de pot doen (Ez 24:4). Hij moet het beste van het vee nemen en vooral veel beenderen in de pot doen (Ez 24:5). Het geheel moet hij goed aan de kook brengen, waarbij hij speciaal op de beenderen in het midden moet letten, dat die goed koken. Om beenderen te laten koken moet het vuur wel heel heet gestookt worden. Met het beste van vlees en beenderen worden de voornaamsten van het volk, de bloem van de natie, bedoeld.

Het woord “daarom” (Ez 24:6) leidt de verklaring in waarom het vlees en de beenderen in de kookpot zijn (vgl. Ez 11:3; 11). De HEERE moet Zijn “wee” over Jeruzalem uitspreken, de stad die Hij met afschuw “bloedstad” noemt, vanwege de vele moorden die er in de stad worden gepleegd (vgl. Ez 22:2). Er kleeft bloed aan de stad (vgl. Op 18:24). De pot is Jeruzalem. Het is niet zomaar een pot, het is een pot met aanslag of roest eraan. Wat de HEERE ook heeft geprobeerd om de aanslag te verwijderen, het is tevergeefs geweest.

Jeruzalem is zo gehecht aan haar hoererij en afvalligheid, dat elke tucht tevergeefs is. Ze wil niet luisteren. Daarom zal het vlees, dat zijn de inwoners van de stad, er stuk voor stuk uit verwijderd worden. Er zal zonder onderscheid te maken worden gehandeld. Het oordeel treft allen. Er zal geen lot worden geworpen om iemand vrij te loten, zodat hij gespaard zou blijven.

Jeruzalem is in haar schaamteloze en brute geweld zover gegaan, dat ze niet de moeite heeft genomen om het onschuldig vergoten bloed te bedekken (Ez 24:7). Het bloed is niet op de aarde uitgegoten om door de aarde te worden opgenomen, zodat het niet meer zichtbaar is, maar het ligt als een getuigenis op een kale rots die het bloed niet opneemt. Het bloed is ook niet met aarde bedekt (Lv 17:13). Hier blijft het bloed onbedekt op de rots liggen en getuigt tegen hen. Het roept om wraak en vergelding, zoals het bloed van de door Kaïn vermoorde Abel van de aarde tot God heeft geroepen (Gn 4:10; Jb 16:18). Uiteindelijk heeft God er Zelf voor gezorgd dat het bloed openlijk als aanklacht is blijven liggen (Ez 24:8; vgl. Js 26:21). Hij kan ernaar verwijzen als aanleiding voor Zijn grimmigheid en om wraak te oefenen.

De grimmigheid van God over Jeruzalem is groot (Ez 24:9). Opnieuw spreekt Hij het “wee” over de stad uit en noemt haar weer “bloedstad”. Aan Zijn grote grimmigheid geeft Hij uiting door de brandstapel groot te maken. Hij zal het vuur van Zijn oordeel heel heet maken en roept daarom op om veel hout bijeen te brengen (Ez 24:10). De vlammen moeten hoog oplaaien, zodat het vlees helemaal gekookt wordt en de beenderen verbranden. Zoals alles in de pot verteert en verbrandt door het vuur dat eronder wordt gestookt, zo zal de hele bevolking van Jeruzalem door de gloed van Gods toorn verdelgd worden. De aankondiging van het oordeel hier is nog sterker dan in Ez 24:5.

Wanneer alles in de pot is verteerd, wordt er met de pot zelf gehandeld (Ez 24:11). Wanneer in Jeruzalem alle inwoners zijn omgebracht, gaat de stad zelf te gronde (2Kn 25:9; Jr 38:18; Jr 52:13). Door de verwoesting van de stad zal ook de aanslag, de onreinheid, verdwijnen. Zo heeft het oordeel een louterende, zuiverende werking. Alleen op deze radicale wijze kan de aanslag verdwijnen. Alle eerdere moeite die de HEERE heeft gedaan om de onreinheid te verwijderen, is vergeefs gebleken, zodat Hem niets anders overblijft dan deze tucht (Ez 24:12).

Omdat Jeruzalem zich niet heeft willen laten reinigen, is zij tot haar schandelijk gedrag gekomen (Ez 24:13). Ze heeft zich ondanks vele vormen van tucht niet van haar afgoderij willen bekeren. Haar onbekeerlijkheid heeft ertoe geleid dat God Zijn grimmigheid op haar heeft doen rusten.

Het grootste kwaad is niet dat wij zondigen, hoewel dat natuurlijk erg is, maar dat wij weigeren ons van de zonde af te keren. In de wet staat dat iemand moet worden gedood als hij in een bepaald geval weigert het ontzondigingswater te gebruiken voor zijn reiniging (Nm 19:13; vgl. Mt 23:37; Lk 13:34). Voor ons spreekt dit van het weigeren een zonde te belijden, met als resultaat dat God en medegelovigen met ons geen gemeenschap kunnen hebben.

Vanwege de onbekeerlijkheid van Jeruzalem moet een nietsontziend oordeel haar treffen (Ez 24:14). God is het aan Zijn heiligheid verplicht. Hij is lang van geduld, maar Zijn geduld houdt een keer op. Zijn geduld houdt op als Hij ziet dat iemand na vele pogingen om hem tot bekering te brengen, hardnekkig weigert zich te bekeren. Wie geen berouw toont, krijgt met een God te maken Die geen berouw zal hebben van het oordeel dat Hij moet uitoefenen. Dat oordeel komt omdat het verdiend is. Het is overeenkomstig de wegen en daden van degene die wordt geoordeeld, hier Jeruzalem.

Copyright information for DutKingComments