Ezekiel 4:13

Eten en drinken van Ezechiël

De volgende handeling die Ezechiël moet verrichten, staat ook in verband met de hiervoor uitgebeelde belegering van Jeruzalem als gevolg van hun ongerechtigheid (Ez 4:4-8). Hij moet voedselschaarste uitbeelden (Ez 4:9). Dat wijst erop dat hongersnood de stad zal treffen als gevolg van de belegering. Hij moet diverse graangewassen en peulvruchten nemen om daarvan brood te maken.

”Tarwe” wordt gebruikt om het beste brood van te bakken. Als tarwe echter schaars is, moet het worden gemengd met andere granen van mindere kwaliteit, zoals “gerst … gierst en spelt”. “Bonen” en “linzen” zijn geen granen, maar wel gebruikelijke voedingsmiddelen (vgl. 2Sm 17:27-29). Als ze echter bij elkaar moeten worden genomen om brood te maken, geeft dat wel de schaarste van deze voedingsmiddelen aan. Er is dan sprake van een soort ‘oorlogsbrood’, dat wordt gegeten in tijden van voedselschaarste. Ezechiël moet alle bestanddelen “in één pot” doen en mengen en er brood van maken. Dat brood moet hij eten gedurende de dagen dat hij op zijn zij ligt, driehonderdnegentig dagen lang.

Het rantsoen is “twintig sikkel per dag”, dat is tweehonderd tot driehonderd gram (Ez 4:10). Dat rantsoen moet hij op vaste tijden eten, dat wil zeggen dat hij het over verschillende maaltijden verdeelt en niet alles in één keer opeet. Ook het water is op rantsoen (Ez 4:11). Hij krijgt per dag “een zesde deel van een hin”, dat is ongeveer een liter. Voor een heet land is dat heel weinig. Hij moet ook het water verdelen over de dag.

Hij krijgt ook nog de opdracht om “een gerstekoek” te eten, die hij voor de ogen van de ballingen moet bakken “op klonten menselijke uitwerpselen” (Ez 4:12). Dit is kenmerkend voor de noodtoestand waarin Jeruzalem zal komen te verkeren. Op die noodtoestand wijst hij door dit “voor hun ogen” te doen. De HEERE verklaart de handeling die Hij Ezechiël voorschrijft (Ez 4:13). Het is symbolisch voor de tijd dat de Joden in de verstrooiing zijn, zowel in Babel als in de tijd na het jaar 70. Zij zullen zich onder de volken bevinden en vaak gedwongen worden voedsel te eten dat volgens de wet onrein is (Hs 9:3-4).

Als trouwe Jood schrikt Ezechiël ervoor terug zijn brood op deze wijze te bereiden en te eten en maakt hierover zijn bezwaar bij de HEERE bekend (Ez 4:14; vgl. Hd 10:14). Het gebruik van menselijke uitwerpselen als brandstof om op te koken wordt nergens uitdrukkelijk verboden. Toch is de afschuw die Ezechiël toont wel begrijpelijk als we weten wat God gezegd heeft over het behandelen van die uitwerpselen (Dt 23:13-15). We moeten er ook bij bedenken dat God zojuist Zelf aan deze symbolische handeling de verklaring heeft verbonden dat de Israëlieten hun brood “onrein eten” onder de heidenvolken.

Ezechiël wijst God erop hoe hij zich altijd aan de wet heeft gehouden, al vanaf zijn jeugd. Nooit heeft hij iets gegeten wat verboden was om te eten (Lv 11:39; Ex 22:31). Hij heeft nooit onrein vlees gegeten. Zoals een priester betaamt, heeft hij zich altijd streng aan de spijswetten gehouden. Het is zijn vurig verlangen dit ook in het land van ballingschap te blijven doen (vgl. Dn 1:8).

God houdt rekening met het geweten van Zijn dienaar. Hij staat hem toe in plaats van menselijke uitwerpselen “rundermest” te gebruiken om daarop zijn brood te bereiden (Ez 4:15). Hij heft Zijn opdracht niet op, maar maakt het Ezechiël gemakkelijker Hem te gehoorzamen.

God weet dat wij tijd nodig hebben om onze zienswijze aan te passen aan Zijn zienswijze. Deze Goddelijke fijngevoeligheid is een voorbeeld voor ons in onze omgang met medegelovigen die soms moeite hebben met dingen waarin wij vrij zijn voor de Heer (Rm 14:1-4; Rm 15:1-4).

God verklaart de handelingen die Ezechiël moet verrichten (Ez 4:16-17). Hij spreekt hem weer aan met “mensenkind”. Wat Ezechiël moet uitbeelden, is het gebrek aan voldoende brood in Jeruzalem tijdens de belegering. Ook het water zal schaars zijn. De maaltijden die anders vreugdevolle aangelegenheden zijn, zullen droevig en smartelijk worden. Ontzetting zal heersen omdat de maaltijden in het teken van ontbering en gebrek staan. “Zij zullen in hun ongerechtigheid wegkwijnen”, wat betekent dat ze hun ontbering en gebrek en ontzetting door hun eigen gedrag over zich hebben gehaald en dat ze ten slotte van honger zullen sterven.

Copyright information for DutKingComments