Ezekiel 4:8

De jaren van de ongerechtigheid

In de symbolische handeling van de Ez 4:1-3 heeft Ezechiël God voorgesteld in Zijn handelingen met Jeruzalem. In de symbolische handeling die hij nu moet verrichten, stelt hij het volk voor. Daarbij is zijn persoonlijke betrokkenheid groot. Hij moet aan den lijve voelen wat het volk zal meemaken. Het zijn de twee aspecten van de dienst die iedere dienaar moet kennen en doorleven. Hij moet delen in Gods gevoelens over het kwaad en hij moet delen in de smart van hen over wie dit kwaad komt, in het besef deel uit te maken van dit volk en niet beter te zijn dan zij.

God vertelt Ezechiël wat hij moet doen. Ezechiël moet op zijn “linkerzij” gaan liggen en “daarop de ongerechtigheid van het huis van Israël” leggen (Ez 4:4). Het gaat hier uiteraard niet om een plaatsvervangend dragen van de ongerechtigheid. Dat kan alleen de Heer Jezus (Js 53:6; 12). Het gaat om het ondergaan en ervaren van de gevolgen van de ongerechtigheid. De ongerechtigheid van het volk is doen wat slecht is in de ogen van God en het benadelen van hun naasten, hun volksgenoten, op alle terreinen van het leven.

Ezechiël moet de ongerechtigheid op zijn linkerzij leggen, de zij waarop hij ligt. Dat houdt tegelijk in dat hij op de ongerechtigheid ligt. Ezechiël beeldt hierdoor uit dat hij zich met Gods volk in zijn ongerechtigheid vereenzelvigt. Het zal voor het volk een aangrijpende prediking zijn.

De tijd dat hij zo moet liggen, wordt door God gesteld op “driehonderdnegentig dagen”, waarbij Ezechiël voor elk jaar een dag moet lijden (Ez 4:5). Op welke tijdsperiode in de geschiedenis van Israël (de twaalf stammen) de driehonderdnegentig jaar slaat, is niet duidelijk. Meerdere commentatoren nemen aan dat deze periode begint met de scheuring van Israël in twee en tien stammen en dan met name de invoering van de afgoderij door Jerobeam in Israël door het maken van de twee gouden kalveren (1Kn 12:25-30). In elk geval gaat het om de ongerechtigheid, de zonden, van alle twaalf stammen, dat wil zeggen Israël als geheel. Zij vormen Gods volk, hoezeer ze ook gescheiden van elkaar hebben geleefd.

Als die dagen zijn voltooid, moet de profeet op zijn “rechterzij” gaan liggen (Ez 4:6). Op die zij moet hij “veertig dagen” liggen om “de ongerechtigheid van het huis van Juda” te dragen. Ook hier staat een dag voor een jaar. De periode van veertig dagen sluit aan op die van driehonderdnegentig dagen. God zegt namelijk tegen Ezechiël dat hij “vervolgens” een aantal dagen op zijn rechterzij moet gaan liggen en dat hij dit moet doen wanneer hij de dagen op zijn linkerzij “voltooid” heeft.

Dat er voor Juda een extra aantal dagen van het dragen van ongerechtigheid aan wordt toegevoegd, is omdat Juda nog zwaarder heeft gezondigd dan Israël (Ez 23:11-35). Dat wordt door de volgende verzen onderstreept. Daarin gaat het over de belegering van Jeruzalem, waar de Judeeërs zich op dat moment bevinden.

God spreekt tot Ezechiël over de belegering van Jeruzalem. Deze in totaal vierhonderddertig dagen dat Ezechiël op zijn zij ligt, moet hij zijn “blik richten op de belegering van Jeruzalem” (Ez 4:7; Ez 4:3), wat erop neerkomt dat hij naar zijn tekening moet kijken. Hij moet dat doen met “ontblote arm”. De ontblote arm van Ezechiël symboliseert dat God klaarstaat om in oordeel te handelen (vgl. Js 52:10a). Ezechiëls profetie bestaat niet uit woorden, maar uit zijn houding. Alles wat hij uitbeeldt, spreekt met grote kracht tot het geweten.

God zal hem dusdanig in bedwang houden – daarvan spreken de touwen die Hij om Ezechiël heenslaat – dat hij deze zware taak tot het einde toe zal kunnen volbrengen (Ez 4:8). Dit heeft ook een symbolische betekenis. God zegt tegen hem dat hij gebonden zal zijn, “totdat u de dagen van uw belegering hebt voltooid”. Dat betekent dat het dragen van de ongerechtigheid direct verbonden is aan de belegering van Jeruzalem door de legers van de koning van Babel.

Door te spreken over “uw belegering” wordt de belegering van Jeruzalem als een daad van Ezechiël voorgesteld, waarbij we direct moeten bedenken dat we hier symbolisch het handelen van God Zelf met Jeruzalem zien. De touwen maken ook duidelijk dat het volk zich onmogelijk aan dit oordeel van God kan onttrekken. God voert Zijn oordeel uit. Hij zal de stad in handen van Nebukadrezar geven en de inwoners in ballingschap laten wegvoeren.

Copyright information for DutKingComments