Ezekiel 47:13-23

De grenzen van het land

Als de Heer Jezus regeert, zal het land dat aan Abraham is beloofd (Gn 15:18) op een heel nieuwe wijze “onder de twaalf stammen” worden verdeeld (Ez 47:13). Er wordt vooropgesteld dat alle twaalf stammen, de twee en de tien stammen, weer herenigd, in het land wonen. Omdat Levi geen erfdeel heeft, ontvangt Jozef twee gebieden, voor zijn beide zonen een gebied: één gebied voor Efraïm en één gebied voor Manasse.

De HEERE zegt hun het land toe als een zekerheid: ze zullen het in erfelijk bezit krijgen (Ez 47:14). Hij voegt eraan toe dat Hij het zal doen ”zowel het ene als het andere”, wat betekent dat Hij het ‘in gelijke mate onder broeders’ zal verdelen, zoals er in het Hebreeuws letterlijk staat. Hij heeft er Zijn hand ten teken van het zweren van een eed voor opgeheven toen Hij hun vaderen het land heeft beloofd. De zaak ligt onwankelbaar vast. Dit land zal hun als erfelijk bezit toevallen. Dat houdt in dat ze het uit genade krijgen.

De grenzen zullen heel anders liggen dan bij de verdeling van het land door Jozua (Ez 47:15-20; vgl. Nm 34:1-15; Jz 13-21). Dat komt omdat de verdeling tussen de negenenhalve stam in het land en de tweeënhalve stam in het Overjordaanse ongedaan wordt gemaakt. Elk van de twaalf stammen krijgt een (groot) deel van het land en een (klein) deel van het Overjordaanse. Hiermee is de verdeling van het land onder de stammen van Israël vastgesteld (Ez 47:21).

Het lijkt er overigens op dat de hier vastgestelde grenzen niet definitief zijn. Ze zullen door de toenemende bevolking in het vrederijk steeds verruimd worden, tot de belofte aan Abraham vervuld is: “Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat” (Gn 15:18).

Erfelijk bezit van de vreemdeling

Er is nog iets wat geregeld moet worden en dat is het erfelijk bezit voor vreemdelingen die al langere tijd in het midden van de Israëlieten wonen en daar ook een gezin met kinderen hebben (Ez 47:22). Ze zijn zozeer ingeburgerd, dat ze deel uitmaken van het volk. Zij krijgen ook een deel van het land in de stam waarin ze wonen (Ez 47:23). God vergeet hen niet, maar laat hen delen in de zegen die Hij voor Zijn volk heeft (Js 56:3-8). In de tijd dat de Heer Jezus regeert, zal het eindelijk mogelijk zijn dat Joden en niet-Joden in vrede samenleven.

Joden en niet-Joden leven nu al, in de genadetijd waarin wij leven, in de gemeente in vrede samen. Dat betekent overigens wel dat de Jood ophoudt Jood te zijn evenals de heiden geen heiden meer is. Ze zijn beiden één gemaakt tot een nieuwe mens in Christus (Ef 2:13-16).

Copyright information for DutKingComments