Ezra 8:17

Oproep aan Levieten

Ezra en zijn gezelschap verblijven “drie dagen” bij de rivier (Ea 8:15a). “Drie dagen” bepaalt ons bij de dood en de opstanding van de Heer Jezus. De Heer Jezus is drie dagen in de dood geweest en op de derde dag uit het graf opgestaan (vgl. Jz 3:1-2). De geestelijke betekenis van deze drie dagen is dat elke terugkeer naar de beginselen van de Schrift alleen kan plaatsvinden in het besef van de dood en de opstanding van de Heer Jezus. Door Zijn dood en opstanding is voor de gelovige een andere wereld, de wereld van de Vader, ontsloten. Daar bevindt de gelovige zich in het geloof en daar worden de geestelijke werkelijkheden beleefd.

Bij de rivier constateert Ezra dat er geen Levieten zijn (Ea 8:15b). Het ontbreken van Levieten is een droevig kenmerk van de situatie van verval. De Levieten hebben niet gereageerd op de oproep tot terugkeer. Zij zien het niet als een voorrecht weer dienst te kunnen doen in Gods tegenwoordigheid, maar voelen zich thuis in Babel, de plaats waar ze door Gods oordeel zijn terechtgekomen.

Waar zijn vandaag de dienaars van Gods volk? Ons vergaat het op dezelfde wijze als wij aardse dingen gaan bedenken in plaats van “de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand” (Ko 3:1-2). We worden dan onverschillig ten aanzien van onze geestelijke voorrechten en kunnen zelfs “de vijanden van het kruis van Christus zijn” (Fp 3:18). Geen kind van God die zijn hemelse roeping verstaat, kan er genoegen mee nemen in ‘Babel’ te blijven wonen.

Ezra neemt er geen genoegen mee dat de Levieten achterblijven en onderneemt actie. Hij stuurt er negen leiders en twee mannen “die inzicht hadden” (Ea 8:16) op uit om Levieten ertoe te gaan bewegen mee te trekken naar Jeruzalem. De familiehoofden zijn belangrijk vanwege hun positie en de twee mannen zijn belangrijk vanwege hun inzicht. Het is een voorrecht dat er in een tijd van verval zulke mensen zijn. De negen familiehoofden hebben verantwoordelijkheidsbesef en de twee met inzicht zijn daarop een aanvulling. Als er in de gemeente tekorten worden geconstateerd, is het van belang dat zij die deze tekorten opmerken of daarop worden gewezen, elkaar helpen om in die tekorten te voorzien.

Ezra geeft de elf mannen het bevel om naar Iddo te gaan (Ea 8:17). Iddo bekleedt een gezagspositie in Casifja. Hoe de mannen tot Iddo en hen die bij hem zijn, moeten spreken, krijgen ze van Ezra te horen. Ze moeten aan hen vragen “dienaren voor het huis van God” te brengen. Het gaat Ezra niet om zijn eigen belangen, maar om die van God. Hij kent de behoeften van Gods huis en daar gaat het hem om. Hij lijkt hierin op Hem, Die door ijver voor Gods huis werd verteerd (Ps 69:10; Jh 2:17). Het is voor Ezra pijnlijk om te constateren dat niemand zich had gemeld die de dienst in verbinding met het heiligdom kon doen.

Door de zegen en bescherming van God, door “de goede hand van onze God over ons” (Ea 8:18), heeft zijn actie resultaat. “Een verstandig man”, Serebja, meldt zich, “met zijn zonen en zijn broers”, in totaal achttien man. Het woord “brachten” wekt de indruk dat er enige aansporing nodig is geweest om deze Levieten zover te krijgen dat ze zich bij Ezra voegen. Serebja is “de zoon van Israël”. Dat hij zo wordt genoemd, laat iets zien van Gods waardering voor zijn komst, ook al moet hij als het ware wakker worden geschud en is zijn aansluiting bij Ezra op het nippertje. Hoewel laat, is zijn komst toch ‘vorstelijk’ (Israël betekent ‘vorst van God’).

Verder worden er nog twee nakomelingen van Merari met broers en zonen, in totaal twintig man, naar Ezra gebracht. Dat betekent dat er in totaal slechts achtendertig Levieten met Ezra meegaan. De rest blijft bij hun aangenaam opgebouwde bestaan in Babel. De voorrechten van de dienst van God oefenen geen kracht meer uit op hun hart en geweten.

Waar zijn vandaag de gaven die de Heer aan de gemeente heeft gegeven? Wie oefent zijn gave nog uit? Veel gelovigen voelen zich lekker in een systeem waar alles is geregeld en waar ze heerlijk vrijblijvend kunnen komen en gaan, wanneer zij daar zin in hebben. Het is goed om gelovigen aan te sporen de hun gegeven taak waar te nemen, zoals Paulus tegen de Kolossenzen zegt dat zij Archippus moeten aansporen: “En zegt aan Archippus: Let erop, dat u de bediening die u in [de] Heer hebt ontvangen, ook vervult” (Ko 4:17).

De tempeldienaren zijn meer in aantal (Ea 8:20). Zij worden ook “allen met name aangewezen”. Dat onderstreept Gods goedkeuring van hun gewilligheid. Tempeldienaren treden niet zo op de voorgrond als Levieten. Zij werken meer op de achtergrond. Hun dienst is echter onmisbaar, want zij zorgen ervoor dat de Levieten hun dienst kunnen doen. Zo zijn er ook vandaag veel taken te verrichten die misschien niet zo opvallen, maar die belangrijk zijn voor anderen om hun dienst goed te doen. Ook hier blijkt Gods waardering. Tempeldienaren zijn in de eerste plaats gaven “die David en de vorsten aan de Levieten hadden gegeven”. In de tweede plaats worden ze “allen met name aangewezen”. Bij mensen zijn ze misschien onbekend, maar God kent ze ieder persoonlijk bij hun naam.

Copyright information for DutKingComments