Galatians 3:7-9

Onverstandige Galaten

Paulus begint nu aan het leerstellige deel van de brief. Sommige christenen denken bij het horen van ‘leerstellig’ al snel aan taaie, droge uiteenzettingen, waaraan je voor de praktijk niets hebt. Je zult het met mee eens zijn dat er nooit sprake kan zijn van een goede praktijk, zonder een gezonde ‘leerstellige’ kennis of opleiding. Zo gaat het in het maatschappelijke leven toch ook? Eerst leren op school, daarna het geleerde toepassen in de praktijk. Daarom is dit deel van de brief van groot belang. En dit leerstellige gedeelte begint ook nog eens praktisch.

Gl 3:1. Paulus stelt eerst enkele vragen om hen aan het nadenken te zetten. Is dat praktijk of niet? Hij gaat tegen hen tekeer omdat ze zo onverstandig zijn geworden. In zijn stem klinkt geen verachting, maar verontwaardiging. Hoe is het mogelijk dat ze in de ban van dwaalleraren zijn geraakt. Als ze voor ogen hadden gehouden wat Paulus hun had laten zien toen hij hun het evangelie had verkondigd, was dat niet gebeurd. Je ziet dat het van groot praktisch belang is te blijven bij het heldere, zuivere evangelie.

Als je denkt aan de situatie in de christenheid nu, moet Paulus, denk ik, vandaag tegen veel christenen zeggen: ‘O, onverstandige christenen.’ Ook voor ons is het nodig telkens herinnerd te worden aan de Heer Jezus als de Gekruisigde. Zeven keer wordt in deze brief over het kruis gesproken. Het kruis neemt een centrale plaats in om de dwaling die bij de Galaten ingang heeft gekregen, te bestrijden. Wie zijn toevlucht tot het kruis heeft genomen, heeft bewust de plaats van smaad en verwerping ingenomen; zo iemand heeft gezegd dat er van hemzelf niets goeds meer te verwachten is.

Gl 3:2. In de tweede vraag valt een zekere ironie te bespeuren omdat het antwoord op de vraag zo vanzelfsprekend is. Natuurlijk is de Heilige Geest in hun leven gekomen uitsluitend op grond van het geloof dat hun gepredikt is en dat zij hebben aangenomen. Paulus betwijfelt niet of ze de Geest ontvangen hebben. Dat staat voor hem vast. Hij wil alleen aantonen dat de Geest en het geloof bij elkaar horen en niet de Geest en de wet. Ze hebben de Geest niet door eigen inspanning ontvangen. Iemand ontvangt de Heilige Geest als hij het evangelie van zijn behoudenis gelooft (Ef 1:13). Zo iemand weet Wie God is, Wie de Heer Jezus is, wie hijzelf is en wat de wet is.

Hier is voor de eerste keer in deze brief sprake van de Heilige Geest. Hij woont in de gelovige op aarde. In Galaten 2 gaat het om Iemand, de Heer Jezus, in de hemel (Gl 2:20). De Heer Jezus als Mens in de hemel en God de Heilige Geest op aarde vormen de kern van het christendom. Hieraan kun je zien hoe fundamenteel het betoog van de apostel is!

Gl 3:3. Voor het antwoord op zijn derde vraag is ook niet veel bedenktijd nodig. Ook deze vraag leidt hij in met een verontwaardigd: “Bent u zo onverstandig?” Ze hebben de Heilige Geest ontvangen en zijn in Zijn kracht en onder Zijn leiding aan hun geloofsweg begonnen. Hoe kunnen ze het bedenken dat het vlees het werk van de Heilige Geest kan afmaken.

Gl 3:4. Verder moeten ze, zo stelt hij in zijn vierde vraag, nog maar eens terugdenken aan wat ze hebben geleden nadat ze het evangelie hebben aangenomen. Het heeft hun heel wat gekost. Is dat nu voor niets geweest? Vervolging door de Judaïsten (Hd 14:1-5) heeft hun geloof niet aan het wankelen gebracht. Zal dat nu toch gebeuren door de misleiding van deze mensen?

Gl 3:5. Hij blijft vasthouden aan de echtheid van hun geloof. Vandaar zijn vijfde vraag die aansluit op zijn vraag in Gl 3:2. Daar spreekt hij over het eenmalig ontvangen van de Heilige Geest; hier spreekt hij over het doorgaande werk van de Geest. Hij wijst op de onloochenbare bewijzen van de werking van de Geest. De vraag die hij daaraan verbindt, is: Doet God dat in antwoord op gehoorzaamheid aan geboden of als gevolg van het gelovig aannemen van het evangelie?

Gl 3:6. Na wat je kunt noemen de subjectieve ervaring in de Gl 3:1-5, gaat Paulus vanaf Gl 3:6 over op de objectieve bewijzen van de Schrift. De Schrift blijft de volmaakte toetssteen, of het nu ervaringen betreft, of dat het om de leer gaat. De tegenstanders stellen dat de Galaten zich moeten laten besnijden. Ze beroepen zich daarvoor op Genesis 17 (Gn 17:9-10). Voor de oorsprong van de besnijdenis verwijst iedere Jood naar Abraham.

Paulus’ verweer hierop is meesterlijk. Hij verslaat de Judaïsten met hun eigen wapens en breekt zo hun hele leergebouw af. Hij verwijst namelijk naar dezelfde Abraham om aan te tonen dat Abraham geen gerechtigheid bezat op grond van de besnijdenis, maar op grond van geloof. Van nature was Abraham een zondaar als ieder ander en bezat hij die gerechtigheid niet. Dat hij gerechtigheid ontving, is door dat geloof dat hij al bezat voordat hij besneden was (Rm 4:9-10). Het heeft niets met werken te maken.

Integendeel, Abraham deed niets anders dan geloven in wat God gezegd had over een talrijk nageslacht, juist toen er van hemzelf en Sara niets meer te verwachten viel. Zijn geloof rustte in wat God had gezegd. Dat geloof werd hem door God “tot gerechtigheid gerekend”. Dat wil zeggen: God verklaarde hem rechtvaardig. Daardoor kon hij in verbinding staan met de rechtvaardige God.

Gl 3:7. Allen die zo’n geloof hebben, zijn zonen van Abraham. Zij lijken op hem en staan in dezelfde positie voor God.

Misschien is het wel zo, dat de brief aan de Galaten pas in onze tijd zijn volle kracht heeft. Bij de Galaten kon het kwaad nog worden geweerd, maar de christenheid heeft zich grotendeels onder de wet geplaatst. Hoeveel christenen menen niet voor God aangenaam te zijn op grond van uiterlijke inzettingen, zoals de doop of het horen bij de – in hun ogen – juiste kerk? Vooral voor hen heeft deze brief een duidelijke boodschap.

Lees nog eens Galaten 3:1-7.

Verwerking: Welke tegenstellingen tref je in deze verzen aan?

Zegen of vloek

Gl 3:8. De valse leraren verwijzen naar Abraham als bewijs van hun stelling, maar dat is volkomen misplaatst. Paulus maakt duidelijk wie de echte zonen van Abraham zijn. Dat zijn niet de Joden die er alleen prat op gaan lichamelijk van hem af te stammen. De echte zonen van Abraham zijn zowel de Joden als de heidenen die hetzelfde geloof als Abraham bezitten. Wie dat geloof bezit, ontvangt de zegen. De zegen bestaat onder andere hierin dat wie gelooft, gerechtvaardigd wordt. Zoals gezegd, betekent dit dat zo iemand door God rechtvaardig wordt verklaard. God zegt als het ware: ‘Jij vertrouwt Mij, daarom hoor jij bij Mij; Ik geef jou een plaats in Mijn tegenwoordigheid.’

Het was echt een blijde boodschap voor Abraham toen hij te horen kreeg dat God in hem alle volken zou zegenen met dezelfde zegen die ook hij had gekregen. De zegen was niet alleen voor hem persoonlijk, ook niet alleen voor zijn lichamelijk nageslacht, maar voor alle volken.

God deed deze toezegging aan Abraham toen er van het Oude Testament nog geen letter op papier was gezet. Dat heeft Mozes enkele honderden jaren later pas gedaan. Toch staat er: “De Schrift nu, die voorzag … verkondigde.” Hieruit blijkt dat de Schrift en God een en hetzelfde is. Dat maakt de Bijbel zo indrukwekkend. Hij is naar waarheid het Woord van God.

Gl 3:9. Al met al is het duidelijk dat niet de wetsbetrachters, zij die proberen de wet te houden, de zegen ontvangen, maar zij die geloven. Zij worden met de gelovige Abraham gezegend en niet met de besneden Abraham. Alle nadruk ligt op geloof; de wet staat daar volkomen buiten.

Gl 3:10. De tegenstanders zijn nog niet uitgepraat. Goed, zouden zij kunnen zeggen, Abraham is door het geloof gerechtvaardigd; maar de wet is daar later toch wel bij gekomen. Die kun je toch niet wegdenken?

Goed, zegt ook Paulus, de wet is er inderdaad bij gekomen, maar laten we dan eens goed kijken naar de wet. Het is duidelijk dat God in de wet precies aan de mens vertelt hoe Hij gediend wil worden. Gehoorzaamheid is het sleutelwoord. Maar verlangt een mens ernaar zich aan de wet te onderwerpen? Is hij in staat om de wet te volbrengen?

Nee, zegt Paulus in Romeinen 8, het vlees “onderwerpt zich niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet” (Rm 8:7). Maar, zo kan een volgende vraag zijn, als ik dan gerechtvaardigd ben, nieuw leven heb, dán verlang ik er toch wel naar om me aan Gods geboden te houden? Het gaat er echter niet om of ik ernaar verlang, maar of ik het doe. De wet erkennen en doen horen bij elkaar, met het uiteindelijke doel daardoor voor God aangenaam te zijn en door Hem beloond te worden.

Dat brengt ons tot de vraag of ik in staat ben me te houden aan alles wat God heeft geboden. Wie dat als christen durft te beweren, misleidt zichzelf en maakt God tot een leugenaar (1Jh 1:8; 10). En wat, als ik er niet in slaag? Zodra ik in één gebod struikel en er dus niet voor de volle honderd procent in slaag de wet te houden, val ik onder de vloek (Jk 2:10). De wet toont bij overtreding geen enkel medelijden (Hb 10:28). Er is geen pardon!

Het citaat waarin de vloek wordt uitgesproken over allen die niet volharden, komt uit Deuteronomium 27 (Dt 27:26). Daar spreekt Mozes over zes stammen die moeten zegenen en over zes die moeten vervloeken. En wat lees je over de zegen? Niets! En wat lees je over de vloek? Die wordt gedetailleerd uitgesproken met aan het slot het citaat dat hier wordt aangehaald. Dat is veelzeggend.

Paulus leidt het citaat in met de woorden “er staat geschreven”. Laat die woorden krachtig op je inwerken. Ze houden de erkenning van het gezag van de Schriften in waarmee je de vijand kunt verslaan. De Heer Jezus deed dat in de woestijn toen de duivel Hem verzocht (Mt 4:4-10). Paulus doet dat hier om de dwaalleer te weerleggen. ‘Er staat geschreven’ is de enige waarborg om niet ten prooi te vallen aan de listen van de duivel.

Gl 3:11. Paulus haalt nog meer Schriftplaatsen aan. Habakuk heeft al gezegd dat de rechtvaardige op grond van geloof zal leven (Hk 2:4). Op grond van de wet is er slechts oordeel te verwachten. Wet en geloof komen in niets met elkaar overeen. Daarom is het ook een dwaling als iemand het heeft over het houden van de wet ‘om die te doen uit dankbaarheid’.

Gl 3:12. Voor het weerleggen van deze dwaling kan het volgende citaat dienen dat Paulus aanhaalt. Het staat in Leviticus 18 (Lv 18:5). Het is niet tegen te spreken dat de christen leeft door zijn geloof. Wat heeft het dan voor zin de wet erbij te betrekken? Die is bedoeld om leven te verdienen. En dat leven verdien je alleen als je “deze dingen”, dat is wat de wet zegt, hebt gedaan.

Gl 3:13. Dat Paulus met zijn betoog de wet niet onderuithaalt, zie je duidelijk in dit vers. Daar bevestigt hij op aangrijpende wijze de wet. In wat de Heer Jezus op het kruis heeft gedaan, zie je het onbarmhartige karakter van de wet. Toen Hij op het kruis, “het hout”, de zonden op Zich nam van ieder die in Hem gelooft, werd Hij tot een vloek. In de Heer Jezus heeft de wet zijn volle uitwerking gehad. Toen Hij leefde, hield Hij Zich volmaakt aan de wet en vervulde Hij die. Wij zijn echter niet bevrijd doordat Hij Zich volmaakt aan de wet heeft gehouden. We zijn vrijgekocht omdat Hij op het kruis de vloek van de wet op Zich nam.

Tijdens Zijn leven rustte Gods welgevallen op Hem; op het kruis, in de uren van duisternis, vervloekte God Hem en zo werd Hij een vloek. Daardoor en daardoor alleen zijn wij vrijgekocht van de vloek die wij verdienden. Dat is plaatsvervanging in de ware zin van het woord (vgl. 2Ko 5:21). De prijs die Hij heeft betaald, is Zijn bloed.

Gl 3:14. Nu Hij de vloek van de wet voor ons heeft afgewend, kan de zegen in heel zijn volheid en ongehinderd naar Jood en heiden toestromen. Beiden ontvangen zij op grond van geloof de Heilige Geest.

Lees nog eens Galaten 3:8-14.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over de wet?

Copyright information for DutKingComments