Genesis 1:26-31

De zesde dag: de mens

Ook op de zesde dag spreekt God twee keer. De schepping van de mens wordt op een speciale manier ingeleid en op een speciale manier toegelicht. De speciale inleiding horen we in de woorden “laten Wij mensen maken”. Het wil zeggen dat er in de Godheid overleg heeft plaatsgevonden. Het woord “Wij” wijst erop dat God drie-enig is.

De speciale toelichting is dat God de mens schept “naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis”. Het beeld van God zien we in de positie die de mens als hoofd van de schepping inneemt: hij is daarin Gods vertegenwoordiger. De gelijkenis van God komt tot uiting in het handelen van de mens: hij handelt met inzicht in de schepping. Vanwege deze hoge plaats van de mens worden we opgeroepen alle mensen te eren (1Pt 2:17; Jk 3:9), ook al is de mens door de zonde nog zo in verval geraakt en wordt hij soms vergeleken met een redeloos dier (Jd 1:10; 2Pt 2:12).

God schept de mens “mannelijk en vrouwelijk” (Gn 1:27b; Gn 5:2; Mt 19:4; Mk 10:6). Er is, om zo te zeggen, een mannelijke en een vrouwelijke variant van de mens. God heeft één mens geschapen, waarbij die mens als het ware een twee-eenheid is. De moderne mens doet wel verwoede pogingen om het onderscheid uit te wissen is, maar dat is ronduit dwaasheid.

[Zie verder de publicaties Het Huwelijk in Ere, Die Twee = M+V en Seksualiteit, een gave van God.]

“En God zegende hen” door de mens toe te zeggen dat hij de aarde mag vervullen en onderwerpen. Deze zegen is meer dan het verlenen van de kracht om vruchtbaar te zijn en talrijk te worden, zoals dat van de zeedieren en de vogels ook is gezegd (Gn 1:22). Het is ook de macht over de aarde en alle dieren.

De zesde dag: voedsel

Nadat God Zijn handelen op de zesde dag heeft afgesloten, zegt Hij tegen de mens wat zijn voedsel en dat van de dieren zal zijn. Dit voedsel is voor de mens alles wat zaad draagt van het gewas en wat vrucht draagt van het geboomte. Dat betekent dat de mens zich voedt met wat in zichzelf de kracht van het leven heeft. Dat is voor het lichaam. Het voedsel voor de ziel is het Woord van God (Mt 4:4), dat ook met zaad wordt vergeleken, maar dan wel onvergankelijk zaad (1Pt 1:23). De dieren en vogels krijgen het groene kruid tot voedsel.

Tot het voedsel van de mens behoort in oorsprong niet het vlees van dieren en ook de dieren eten niet elkaar op. Gewelddadig doden van dieren is niet aan de orde. Dat zal pas gebeuren als de zondeval en de zondvloed hebben plaatsgevonden (Gn 9:3). Dat er van oorsprong geen vleesetende en verscheurende dieren zijn, wordt ook bewezen door de toestand in het vrederijk.

Wanneer Gods rijk is gevestigd en de zonde zijn verwoestende werk niet meer kan doen, zal het doden in het dierenrijk ophouden: “Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest [vee] zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen [samen] weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund. Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn hand steken” (Js 11:6-8).

De zesde dag: alles was zeer goed

Na elke scheppingsdag heeft God van het resultaat gezegd: “Het was goed.” De zesde dag is een unieke dag. Als God op deze dag het resultaat van al Zijn werk ziet, kan Hij als een conclusie van het hele scheppingswerk laten optekenen: “En zie, het was zeer goed.” Dat betekent dat alles volmaakt is, waardoor elk schepsel het doel dient waartoe God het geschapen heeft.

In al het handelen van God in dit hoofdstuk zien we een beeld van Zijn plan met de wereld waarin wij nu leven. God heeft de aarde aan Adam en Eva gegeven om daarover te heersen. Zo zal Hij binnenkort Christus, “de laatste Adam” (1Ko 15:45), samen met de gemeente, waarvan Eva een beeld is (2Ko 11:2-3), de regering in handen geven over alle dingen in de hemel en op de aarde, zodat “alles wat in de hemelen en wat op de aarde is onder één Hoofd … in Christus” is samengebracht (Ef 1:10). En zo, “als Hoofd over alles”, heeft Hij Hem “gegeven aan de gemeente” (Ef 1:22).

Christus zal dan het centrum van het heelal zijn. Alles zal aan Zijn voeten onderworpen zijn (Ps 8:4-10) en Hem eren: “En elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem Die op de troon zit, en het Lam, zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid” (Op 5:13).

In de geestelijke ontwikkeling van de gelovige is dat ook het doel waar God naartoe werkt. Hij wil dat Christus in iedere gelovige gestalte krijgt (Gl 4:19), dat hij in zijn doen en laten Christus vertoont (2Ko 3:3) Als in iemands leven het alleen nog maar draait om Christus, is in de geestelijke groei het ‘vader’-stadium bereikt (1Jh 2:13-14).

Copyright information for DutKingComments