Genesis 15:1-6

Inleiding

Hier begint een nieuw gedeelte in de geschiedenis van Abram. Zijn geschiedenis is in drie gedeelten onder te verdelen met daarin

1. in Genesis 12-14: Gods openbare handelingen met Abram,

2. in Genesis 15-21: Gods ‘privégesprekken’ met Abraham en

3. in Genesis 22-24: Abraham als een beeld van God de Vader.

Wie de HEERE voor Abram is

Na zijn weigering iets van de koning van Sodom aan te nemen, spreekt de HEERE in een visioen tot Abram. Uit wat Hij zegt, kunnen we opmaken dat Abram vertroosting, bemoediging nodig heeft. De HEERE bemoedigt hem door te zeggen Wie Hij voor hem is. Is Abram bang, misschien voor vergelding van zijn overwonnen vijanden? De HEERE zegt tegen hem dat Hij Zelf zijn Schild, zijn Beschermer is. Heeft Abram goederen geweigerd? De HEERE zegt tegen hem dat Hij Zelf zijn Loon is.

Dit is een grote bemoediging voor ieder die weigert iets met de wereld te doen te hebben. Voor alles wat we weigeren ter wille van de Heer Jezus, is de beloning niet zozeer iets wat de Heer ons geeft, maar wat Hij Zelf voor ons is. Voor wat we weigeren voor Hem, komt Hij Zelf in de plaats met al Zijn rijkdom. De Gever te bezitten is veel meer dan te bezitten wat Hij geeft. De Heer wil graag alles zijn voor het hart van ieder die de rijkdom van de wereld afslaat.

Twee beloften

Abram zit nog met een vraag. De HEERE kan hem dan wel veel willen geven, maar aan wie zal hij het nalaten? Abram kan niet verder zien dan zijn directe omgeving. De enige die in aanmerking komt als zijn opvolger, is zijn huisbediende. Zal die zijn erfgenaam zijn?

Dan krijgt Abram de schitterende belofte dat hij zelf een zoon zal krijgen. In die zoon, de zoon van de belofte, zal God Zijn beloften vervullen. Dat spreekt voor ons van de Heer Jezus, dé Zoon, in Wie alle beloften van God ja en amen zijn (2Ko 1:20).

Om een indruk te geven van de omvang én de aard van zijn nageslacht neemt de HEERE Abram mee naar buiten. Hij nodigt hem uit de sterren te tellen. Die zijn ontelbaar. Zo zal zijn nageslacht zijn. Tevens spreken de sterren ervan dat Abram ook een hemels volk als nageslacht zal hebben.

Abram gelooft de HEERE

Abram gelooft dat de HEERE in staat is uit zijn al afgestorven lichaam en uit de onvruchtbare en nu ook afgestorven moederschoot van Sara leven te verwekken (Rm 4:19-20; Hb 11:11). Dat geloof wordt hem tot gerechtigheid gerekend. Deze waarheid, dat gerechtigheid voor God door geloof wordt verkregen, wordt driemaal in het Nieuwe Testament herhaald (Rm 4:3; Gl 3:6; Jk 2:23).

Abram wordt rechtvaardig verklaard. Zijn vertrouwen op God, dat is geloof, wordt door God beantwoord met het bewustzijn dat hij in Gods tegenwoordigheid mag en kan zijn. Het geloof van Abram spreekt recht van God, het doet recht aan Wie God is. Het gaat er niet zozeer om dat hij in God gelooft, dat hij gelooft dat Hij bestaat. Het gaat er veelmeer om dat hij God gelooft, dat hij gelooft in wat God zegt, dat Hij zal doen wat Hij zegt. Op grond daarvan spreekt God recht van Abram en overtuigt hem in zijn hart en geweten dat er niets in de weg is om bij God te zijn. Abram vertrouwt God op Zijn woord, terwijl de uiterlijke omstandigheden het tegendeel laten zien.

In Romeinen 4 wordt dit verder doorgetrokken naar allen die geloven: “Het is echter niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem werd toegerekend, maar ook ter wille van ons, wie het zal worden toegerekend, ons die geloven in Hem Die Jezus onze Heer uit [de] doden heeft opgewekt, Die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rm 4:23-25). We lezen hier dat ieder die gelooft in God Die de Heer Jezus uit de doden heeft opgewekt, Die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging, door God wordt gerechtvaardigd, dat is: rechtvaardig verklaard. Rechtvaardig verklaren wil zeggen dat er geen enkele aanklacht is, dat iemand volkomen vrij is en in overeenstemming met het recht in Gods tegenwoordigheid kan zijn, zonder enige angst voor veroordeling.

Copyright information for DutKingComments