Genesis 2:4-22

De schepping voordat de mens er was

In Gn 2:4 begint opnieuw een verslag van wat er bij de schepping is gebeurd, met toevoeging van enkele nieuwe details. Dat gebeurt beknopt. Het is als het ware een snelle aanloop naar het eigenlijke onderwerp: de mens. Nadrukkelijk wordt vermeld dat de mens er nog niet is. Dat het de schrijver om de mens gaat, blijkt ook uit de naam die vanaf Gn 2:4 voor God wordt gebruikt, “HEERE God”, Jahweh Elohim, dat is de naam die Zijn betrekking met de mens aangeeft.

De mens wordt tot een levend wezen

Dit vers beschrijft de speciale manier waarop God de mens heeft gevormd en tot “een levend wezen” of een levende ziel heeft gemaakt. Het woord ‘vormen’ beschrijft het werk van een kunstenaar. God vormt de mens uit de aarde (1Ko 15:47a), omdat het hele bestaan van de mens met de aarde verbonden is. Hij hoort er thuis (Ps 115:16b). Maar God verbindt hem ook met Zichzelf door Zelf de levensadem in hem te blazen. Daardoor staat hij boven de dieren. Ook heeft de mens daardoor een onsterfelijke ziel gekregen.

Door het inblazen van de levensadem verandert de mens van een uiterlijke gestalte in een levend wezen. Dat maakt hem tegelijk ook tot een geestelijk wezen met de bekwaamheden om God te dienen en te volgen.

Het paradijs met de mens

Te midden van de hele schepping die God al ten behoeve van de mens heeft gemaakt, maakt Hij een uitzonderlijk mooi gedeelte waar Hij de mens plaatst. ‘Hof’ is letterlijk een ‘met een omheining beschermde tuin’. De Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, gebruikt op drie plaatsen hiervoor het woord ‘paradijs’ als een aanduiding voor kunstzinnig aangelegde parken (Hl 4:13; Pr 2:5 [boomgaarden=paradijs]; Ne 2:8 [domein=paradijs]).

“Eden” betekent ‘genot’ of ‘hoogste genot’. Dat is een passende naam voor dit allermooiste plekje op aarde, waar de HEERE God de mens in plaatst. Het spreekt van de overvloeiende goedheid van God voor de mens. In zeker opzicht is Eden een beeld van Israël als we bedenken dat uit dat volk de Heer Jezus is voortgekomen, waardoor de zegen naar de hele wereld stroomt. Hij is “de Heiland van de wereld” (Jh 4:42).

Het paradijs is een lusthof, waar de mens uitbundig mag genieten, hoewel met een bepaalde beperking, die in Gn 2:17 wordt gegeven. Die beperking maakt het paradijs tegelijk tot een proeftuin voor geloofsgehoorzaamheid.

Van de boom van het leven wordt uitdrukkelijk gezegd dat deze “in het midden van de hof” staat, terwijl van de boom van de kennis van goed en kwaad wordt gezegd dat deze ook in het paradijs staat. De boom van het leven laat de mens zien dat hij geen leven heeft in zichzelf, maar afhankelijk is van “de boom des levens”. Dat geldt ook voor de gelovige, die ook geen leven heeft in zichzelf, maar het heeft in de Zoon, de ware boom van het leven. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven” (1Jh 5:12).

De “boom van de kennis van goed en kwaad” leert de mens dat hij gehoorzaam moet zijn aan Wie boven hem staat om het leven te kunnen genieten.

Een rivier stroomt uit het paradijs

In de hof ontspringt een rivier. Deze bevochtigt eerst het paradijs. Vanuit de hof verdeelt de rivier zich in vier stromen. Het getal vier is het getal van de aarde (Op 7:1a; Op 20:8). De rivier is een kanaal van zegen. Hier zien we dat vanuit de hof de zegen over de hele aarde stroomt. In de toekomst, in het duizendjarig vrederijk, zal er uit de directe tegenwoordigheid van God, uit de nieuwe tempel, een stroom van levenswater vloeien (Ez 47:1). Deze stroom zal leven en genezing geven (Ez 47:9; Op 22:1-2).

In deze stromen kunnen we een beeld zien van de verfrissende en rijke werking van Gods Geest, Die met stromen van levend water wordt vergeleken (Jh 7:38-39). Daardoor kan de gelovige nu al geestelijk genieten van wat straks op aarde algemeen wordt genoten.

Eden is de oorsprong van zegen voor de hele aarde die deze zegen door de rivier die uit Eden stroomt op een viervoudige wijze ontvangt. Dat het een overvloedige zegen is, blijkt al uit de naam van de eerste zijrivier. “Pison” betekent ‘vrij stromende’, ‘rijkelijk stromende’, ‘overstromende’. Dat kan ook worden gezegd van de zegen van God voor de gelovige, want Hij heeft hem gezegend met “alle geestelijke zegening in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3). Er staat “alle” en dat is ook echt alle. Het is alles wat God heeft kunnen bedenken om Zijn zonen te geven. Dat kan niet anders dan rijk en overvloedig zijn.

De Pison stroomt “rond heel het land van Havila”. ‘Havila’ betekent ‘zandland’. Dat wijst op het aardse bestaan van de mens. Maar in dat ‘zandland’ is “goud” aanwezig, waaraan nog wordt toegevoegd dat dit goud “goed” is. Verbonden met de rivier die eromheen stroomt, doet het denken aan het werk van Gods Geest, waardoor de gelovige, die leeft in ‘zandland’, Gods Woord als “een grote buit vindt” (Ps 119:162). Gods Woord is kostbaarder dan goud (Ps 19:11; Ps 119:72; 127). Goud spreekt ook van de heerlijkheid van God en van Christus. Door de Geest wordt die heerlijkheid door middel van Gods Woord aan ons voorgesteld. Dat is het ‘goede goud’.

In het land Havila is ook “balsemhars en de [edel]steen onyx”. Balsemhars doet denken aan het manna (Nm 11:7) en daardoor aan de Heer Jezus als het brood van het leven (Jh 6:31-33). De edelsteen onyx komt voor op het borstschild van de hogepriester (Ex 28:20) en bepaalt ons bij de Heer Jezus als onze Hogepriester in de hemel.

De naam van de tweede rivier is “Gihon”, wat ‘doorbraak’ betekent. Deze rivier stroomt door “heel het land Cusj”. ‘Cusj’ betekent ‘donkerkleurig’ of ‘zwart’. Dat doet denken aan de mens in de zwartheid van zijn zonden aan wie de Geest van God werkt om hem te zegenen. Van deze werkzaamheid van Gods Geest is geen mens uitgezonderd.

De derde rivier heet “Tigris”, wat ‘pijl’ of ‘pijlsnelle’ betekent. Deze rivier loopt ten oosten van Assur. Assur – later Assyrië genoemd – openbaart zich in de Schrift als een opstandeling tegen God en de vijand van Gods volk (Js 10:5; Js 10:12). Maar ook tot dit vijandige volk komt de genade van God op ingrijpend snelle wijze (Js 19:23-25).

De vierde rivier heet “Eufraat”, wat ‘lieflijke’ of ‘zoet water’ betekent. Waar deze stroomt, wordt hier niet vermeld. De Eufraat zal in het vrederijk de noordoostelijke grens van Israël zijn (Gn 15:18). Dit bepaalt ons opnieuw bij de algemene zegen die God voor ieder mens en voor de hele aarde heeft. Om er deel aan te krijgen zijn bekering en geloof nodig, maar de oproep daartoe mag dan ook aan alle mensen, zonder uitzondering, worden gedaan.

Opdracht en gebod

De HEERE God plaatst de mens in de hof om alles te genieten wat Hij voor hem heeft gemaakt. Het woord voor “zette” heeft met rust te maken. God zet de mens in de rust van het paradijs. Ook krijgt hij de opdracht om de hof te bewerken en te onderhouden.

God geeft de mens slechts één gebod: van slechts één boom mag hij niet eten. Door dit gebod te bewaren kan hij tonen dat hij aan God gehoorzaam is. Daardoor erkent hij God als zijn Meerdere. Het is tevens de voorwaarde om de zegen te blijven genieten. Gehoorzaamheid is voor de mens in alle tijden, ook nu, de voorwaarde om gezegend te worden.

Adam krijgt zijn vrouw

Voordat Adam het gemis aan zijn vrouw voelt (Gn 2:20b), heeft God al het voornemen uitgesproken hem die te geven (Gn 2:18). Adam geeft de dieren namen. Een naam geeft uiting aan het karakter van het dier. Hier blijkt het diepe inzicht dat Adam in Gods werken heeft.

Het woord “hulp” is niet een geringschattende uitdrukking voor de vrouw, zoals wij soms spreken over een ‘hulpje’. God Zelf wordt ook “Hulp” genoemd (Ps 33:20; Ps 70:6; Ps 115:9). Dat zij is “als [iemand] tegenover hem”, wil zeggen dat ook zij naar Gods beeld is geschapen (Gn 1:27).

Dan gaat God Adam zijn vrouw geven. Dat doet God niet door Eva net als Adam uit het stof van de aarde te formeren. Dan zou zij onafhankelijk van Adam zijn. Hij vormt Eva uit Adam. Dat doet Hij niet uit zijn hoofd, want zij is niet zijn meerdere. Hij maakt haar ook niet uit zijn voeten, want zij is niet zijn slavin. Hij vormt haar uit zijn zijde. Daardoor is zij iemand die gelijkwaardig is en naast hem staat. Ze is zijn “tegenover”, zoals er letterlijk staat.

Om Adam zijn vrouw te kunnen geven legt God hem in een diepe slaap, een doodsslaap. We hebben hier een prachtig beeld van de wijze waarop de Heer Jezus de gemeente als Zijn vrouw heeft gekregen. Dat is door Zijn dood aan het kruis (Ef 5:25).

Door Adam eerst te vormen en daarna Eva stelt God de rangorde vast die Hij in de schepping gehandhaafd wil zien. Hiermee bepaalt Hij dat de man het hoofd van de schepping is en ook van de vrouw. Paulus trekt die conclusie ondubbelzinnig in zijn eerste brief aan de Korinthiërs en in zijn eerste brief aan Timotheüs, terwijl hij ook aangeeft met welk doel de vrouw is geschapen (1Ko 11:8-9; 1Tm 2:11-13).

Copyright information for DutKingComments