Genesis 6:4

Inleiding

De mensen uit de geslachtslijn van het geloof hebben de ontwikkeling van het verderf van de toenmalige wereld niet kunnen stuiten. Het is niet in overeenstemming met Gods gedachten dat het evangelie of politieke inspanningen ooit de wereld voor Hem zullen winnen. Het kwaad woekert voort en openbaart zich in steeds andere vormen.

Gods zonen en dochters van de mensen

Met het toenemen van de goddeloze mensen neemt ook de zonde toe (Sp 29:16a; vgl. Hd 6:1). Het kwaad neemt zulke gruwelijke vormen aan, dat “de dochters van de mensen” zich verbinden met “Gods zonen”. De zonen van God die hier genoemd worden, zijn gevallen engelen “die hun oorsprong niet bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben” (Jd 1:6) en een menselijke gestalte hebben aangenomen. De resultaten zijn er ook naar. Het levert “reuzen” op, “geweldenaars”, “mannen van naam”, indrukwekkende verschijningen.

Dat met zonen van God engelen bedoeld zijn, blijkt uit het boek Job (Jb 1:6; Jb 2:1). De tegenstelling “Gods zonen” en “dochters van de mensen” ondersteunt die gedachte. Wat voor zin zou die tegenstelling hebben als met Gods zonen ook mensen zouden zijn bedoeld? Ook de gedachte dat het om een verbinding tussen gelovigen en ongelovigen zou gaan, is niet juist. De uitdrukking ‘zonen van God’ voor gelovigen wordt alleen in het Nieuwe Testament gebruikt (Gl 3:26; Rm 8:14; 19) en is daar van toepassing op mannen én vrouwen.

Dat het oordeel niet direct komt, ziet de mens als een aanleiding om door te gaan met zondigen (Pr 8:11). Maar Gods oordeel sluimert niet. Er komt een eind aan het geduld van God. Zijn Geest blijft niet eindeloos proberen om mensen te overtuigen van hun zonden en hen tot bekering te bewegen. God stelt van de mens vast dat “ook hij vlees is”, waarmee de onverbeterlijke zondigheid van de mensheid wordt aangegeven. Daarom stelt Hij een grens aan het goddeloze handelen van de mens: nog honderdtwintig jaar en dan komt het oordeel.

Copyright information for DutKingComments