Habakkuk 1:5-6

God brengt een werk tot stand

Als Habakuk zijn klacht heeft geuit, krijgt hij antwoord van God. Daaruit blijkt dat God allesbehalve een ongeïnteresseerde toeschouwer is van wat zich op aarde afspeelt. Hij gaat Habakuk informeren over Zijn reactie. Hij belooft dat Hij het kwaad zal oordelen. Om Habakuk dat te laten zien nodigt Hij hem en het volk van Juda uit om rond te zien en aandachtig te kijken onder de heidenen wat Hij zal gaan doen.

Dan zullen ze zien dat het Assyrische rijk wordt verwoest door onder andere de Babyloniërs, het volk dat Hij zal gebruiken voor Zijn werk. Dat werk is dat Hij Jeruzalem door de Chaldeeën, of Babyloniërs, in drie opeenvolgende belegeringen zal benauwen met als uiteindelijk resultaat de verwoesting van Jeruzalem.

Het bevel om rond te zien houdt in dat er nauwkeurig moet wordt gekeken naar de toestand in de wereld om hen heen, zodat ze niets zullen missen van wat er gaat gebeuren. Het betekent voor ons dat we het actuele nieuws op de voet volgen met het oog op wat Gods Woord over toekomstige gebeurtenissen zegt. Zij denken dat God niets doet, maar als ze opletten, zullen ze zien hoezeer ze zich vergissen.

Dat ze dan verbijsterd zullen zijn, betekent dat het antwoord op het gebed van Habakuk allesbehalve voorspelbaar is. De verbijstering wordt in twee werkwoordsvormen herhaald, om de herhaaldelijke en uiteindelijk totale verbazing te benadrukken die hen zal overvallen (vgl. Gn 43:33; Ps 48:5-6; Js 29:9). Als ze van de ene verbijstering zijn bekomen, zal een nieuwe verbijstering hen overvallen.

Paulus haalt dit vers na een prediking aan om de verachters van het evangelie te waarschuwen voor het oordeel (Hd 13:40-41). Met “een werk” bedoelt hij het werk van Christus tot verlossing van zonden voor ieder die gelooft. Omdat het niet wordt aangenomen, zal Hij Die dit werk heeft volbracht, oordeel over hen brengen. Het is altijd zo geweest dat de mens geweigerd heeft aan te nemen wat God zegt over het oordeel. Zo was het bij de zondvloed, bij het oordeel over Sodom en Gomorra, bij Achab en Izebel, nu met betrekking tot het oordeel over Jeruzalem door de Chaldeeën (Jr 5:12) en ook met betrekking tot het evangelie (Js 53:1).

God doet de Chaldeeën opstaan

Zoals Jesaja het karakter van de Assyriërs beschrijft (Js 5:26-30), zo beschrijft de HEERE voor Habakuk het karakter van de Chaldeeën (Hk 1:6-11). Hij beschrijft de natuur van deze vijand, zijn werkwijze en bedoelingen, zijn wapens, zijn houding tegenover anderen en de diepste reden voor zijn uiteindelijke val.

God Zelf verwekt deze vijand om Zijn volk te tuchtigen (vgl. Ps 105:25). Hij doet “de Chaldeeën opstaan” (vgl. Ri 2:16). In onze kortzichtigheid zouden wij alleen het streven van de satan zien om Gods volk te vernietigen. Het is belangrijk om te zien dat de HEERE Zelf de satan gebruikt om Zijn volk te tuchtigen. Dat betekent dat we in Zijn handen zijn en niet in die van onze vijanden.

De HEERE geeft dat wrede volk de gelegenheid om de breedte van de aarde te doorkruisen (Dt 28:49). Dat wijst op het uitoefenen van macht over een onbegrensd gebied. Daardoor zullen de Chaldeeën ook Israël veroveren en in het land van God “woningen in bezit nemen die niet van hem zijn”. Hiermee ontvangt Gods volk de rechtvaardige vergelding voor het gedrag dat ze zelf zo vaak ten aanzien van anderen hebben getoond door de bezittingen van anderen in bezit te nemen (Mi 2:9).

Copyright information for DutKingComments