Haggai 1:2-4

Geen tijd om Gods huis te herbouwen

In zijn eerste boodschap namens de HEERE stelt Haggaï Hem voor als “de HEERE van de legermachten”. Hij, Die spreekt, staat aan het hoofd van alle hemelse en aardse legermachten. Hij is de Opperheerser en Opperbestuurder. Hij overziet alles en alles staat Hem ter beschikking. Wie zal zich niet in ontzag voor Zijn majesteit neerbuigen als Hij Zich zó bekendmaakt?

Die verheven Majesteit spreekt tot Zijn volk. Het eerste woord dat Hij spreekt, is een vermaning. Hij spreekt wel tot de leiders, maar niet over hen. Hij spreekt over de onverschilligheid van het volk, dat Hij “dit volk” noemt en niet ‘Mijn volk’. Dat doet Hij omdat ‘dit volk’ Hem door hun handelwijze niet erkent, zodat Hij hen niet kan erkennen.

Hij weet precies wat het volk zegt, hoe het denkt en handelt. Hij ontmantelt het excuus om niet te herbouwen. Het is een vroom excuus om de eigen laksheid te camoufleren. Het ontbreekt hun aan geloof. In hun excuus hebben ze het niet over hun onwil, maar over een ongeschikte tijd, waarbij ze er maar aan voorbijgaan dat het werk al vijftien jaar stilligt.

Na hun goede begin met de herbouw van het altaar en het leggen van het fundament van de tempel (Ea 3:1-13) is het eerste vuur gedoofd. Ze lopen niet meer warm voor de dingen van de HEERE, maar voor hun eigen dingen. Het is (helaas) niet ongewoon om met iets in de Geest te beginnen, maar in het vlees te eindigen (Gl 3:3).

Ze zeggen niet dat ze onwillig zijn om de tempel te herbouwen, maar dat het hun nu niet uitkomt. Het is een kwestie van uitstel. ‘Nu even niet.’ Maar uit alles blijkt dat ze niet Gods belangen najagen, maar die van henzelf (Fp 2:21; vgl. Mt 6:33). De aanklacht betreft niet hun zwakheid of onvermogen, maar hun duidelijke gebrek aan interesse. Ze stellen de herbouw van de tempel uit om meer tijd en geld te hebben voor hun eigen zaken.

Het woord van de HEERE door Haggaï

Na de algemene aanduiding van het kwaad in Hg 1:2 die tijd krijgt om te bezinken, komt in Hg 1:3 nog eens het woord van de HEERE door Haggaï tot het volk. Er gaat kracht uit van deze hernieuwde aanduiding, die de tegenstelling met wat het volk zegt nog scherper doet uitkomen. Het volk zegt dit, de HEERE zegt dat. Het geeft aan hoezeer we onze eigen woorden moeten toetsen aan het Woord van God. Het Woord van God moet boven alles gaan.

Is het wel de tijd?

Als antwoord op wat het volk in Hg 1:2 zegt, stelt God een vraag die bedoeld is om hun geweten te raken en het zoeken van hun eigen belang bloot te leggen. Ze vinden dat het wel de tijd is om aan hun eigen huizen te bouwen, terwijl het werk aan de tempel, het huis van God, gestaakt is en “dit huis” nog “verwoest ligt”. De verwoeste toestand waarin het huis van God zich bevindt, steekt scherp af tegen hun huizen. Ze hebben van hun eigen huizen koningshuizen gemaakt (vgl. Jr 22:14; 1Kn 6:9). Jesaja spreekt over een dergelijke houding het ‘wee’ uit (Js 5:8). David laat een heel andere gezindheid zien (2Sm 7:1-2).

In zulke huizen wonen laat zien dat ze van welstand en behaaglijke levensomstandigheden houden. Deze houding zien we ook bij vleselijke christenen. Zij tonen geen enkele ijver of inzet voor Gods werk en Gods huis, maar zijn vol liefde voor zichzelf en hun eigen gemakken. Wat Gods hart bezighoudt, telt voor hen niet.

Copyright information for DutKingComments