Haggai 2:13

Nederlandse verzen (13-14)

Wanneer heilig en wanneer onrein

Om het volk ervan te doordringen dat de misoogsten die zij tot nu toe hebben gehad het gevolg zijn van Gods straf vanwege hun houding tegenover Hem en Zijn huis, legt de profeet de priesters twee vragen voor. Het antwoord daarop past hij in Hg 2:15 toe op de geestelijke toestand van het volk.

De eerste vraag (Hg 2:13) gaat erover of heiligheid kan worden overgedragen. Haggaï gebruikt daarvoor het voorbeeld van iemand die “geheiligd vlees in de punt van zijn kleding” draagt. “Geheiligd vlees” is vlees van dieren die geslacht zijn om aan de HEERE te worden geofferd (Nm 6:20). Daarvan mogen de priesters ook een deel hebben (Lv 6:26; 29; Lv 7:6; Lv 7:15-16; 31-34).

Laat zo iemand nu eens met de punt van zijn kleding, waarin dat geheiligde vlees zit, voedsel aanraken. Haggaï noemt een paar voorbeelden van het voedsel dat het zou kunnen zijn. Hij geeft tevens aan dat het maar voorbeelden zijn, want het geldt voor “welk voedsel dan ook”. Dan stelt hij de vraag of dat voedsel heilig wordt als het wordt aangeraakt door de punt van de kleding waarin het geheiligde vlees zit.

Blijkbaar zonder erover te hoeven nadenken antwoorden de priesters met een stellig “nee”. Weliswaar wordt de punt van het kleed zelf wel heilig door het geheiligde vlees (Lv 6:27), maar kan die heiligheid niet verder doorgeven.

Dan stelt Haggaï een tweede vraag (Hg 2:14). Die vraag is het omgekeerde van de vorige vraag. Het gaat hier niet om iemand die iets van voedsel draagt, maar om iemand zelf, een persoon. Het gaat om iemand die onrein is geworden en wel door aanraking van “een dood lichaam”. Als die onreine persoon nu eens “iets van al die dingen [die in het vorige vers zijn genoemd] aanraakt”, zo vraagt Haggaï, “wordt [het] dan onrein?”

Het antwoord van de priesters is hier nadrukkelijker dan het antwoord op de vorige vraag. Daar is het een kort ‘nee’. Hier is het antwoord niet kortweg ‘ja’, maar een duidelijk omschreven “het wordt onrein”. Ook de tweede vraag wordt juist beantwoord door de priesters. Iemand die verontreinigd is door aanraking van een dode, maakt alles onrein wat hij aanraakt (Nm 19:22).

Dit is de les: Heiligheid kan niet worden overgedragen, maar onreinheid wel. Een gezonde man kan zijn gezondheid niet overdragen, maar een zieke met een besmettelijke ziekte kan zijn ziekte wel overdragen (vgl. 1Ko 15:33). Het onreine besmet de omgeving wel, maar het heilige heeft die kracht niet.

Zo werkt dit ook in het dagelijks leven, zoals de Prediker heeft ontdekt: “Een dode vlieg doet de zalf van de zalfbereider stinkend gisten.” Daarop laat hij direct de les volgen: “Zo [doet ook] een kleine dwaasheid met kostbare wijsheid en eer” (Pr 10:1). Dwaasheid heeft veel meer invloed dan wijsheid. Dat is precies zo'n uitspraak. Eén zwakke schakel doet de ketting breken.

We kunnen dit toepassen op tal van dingen in het leven van alle dag. Als we onreine muziek beluisteren, laat ons dat niet onberoerd, het straalt iets uit wat ons zelf ook onrein maakt. Onreine beelden – het hoeft maar een flits te zijn van iets onreins of sadistisch dat we op de televisie of op internet zien – blijven soms dagenlang hangen, we worden erdoor besmet. We menen dat we overal heen kunnen gaan, allerlei lectuur kunnen lezen, naar allerlei films kunnen kijken zonder dat het ons iets doet. Maar we vergissen ons zeer, want het heeft een uitwerking die ons totaal vervuilt.

Haggaï houdt het volk hun verkeerde denkwijze voor. Ze hebben in Babel gedacht: ‘Als we maar in Jeruzalem zijn, dat is tenslotte vanouds de stad van God. Als we maar in aanraking zijn met het heilige, met de heilige stad, dan geeft dat de beste kans om de beloofde zegen te genieten.’ Haggaï gaat daar vlijmscherp tegenin met dit priesterlijke onderwijs uit de wet.

Hij zegt: ‘Uiterlijke aanraking met het heilige bewerkt niets, maar uiterlijke aanraking met het onreine heeft rampzalige gevolgen!’ We hebben het misschien niet door, maar aanraking met het onreine beïnvloedt ons tot op de bodem van ons hart. En laten we niet denken dat aanraking met het heilige de aanraking met het onreine ongedaan maakt.

Wij zeggen: ‘Je moet altijd openstaan voor iedereen.’ De Bijbel zegt dat niet. De Bijbel zegt dat we de band moeten verbreken als iemand in onze vriendenkring bijvoorbeeld openlijk gaat spotten met het heilige. Een uiterlijke aanraking met wat onrein is door wat we horen en zien, maakt ons onrein. We moeten niet menen dat de uiterlijke aanraking met het heilige daartegen opweegt. Een rituele lezing van de Bijbel na het eten, of zo nu en dan eens een samenkomst bezoeken zonder dat ons hart erbij is, is een uiterlijke aanraking van het heilige, die niets uitwerkt. Het heilige heeft niet de kracht van een automatische uitstraling.

Samenvattend kunnen we zeggen dat alle profetieën van Haggaï gericht zijn tegen de nonchalance van de oppervlakkige aanraking en dat in tweeërlei opzicht:

1. De oppervlakkige aanraking van het heilige, waarvan we denken dat het ons iets extra’s oplevert, levert ons niets extra’s op.

2. De oppervlakkige aanraking met het onreine, waarvan we denken dat we daar wel tegen kunnen, maakt ons onrein.

Copyright information for DutKingComments