Hebrews 11:23-38

Leven door geloof (IV)

Hb 11:17. Na de tussenzin van de Hb 11:13-16 gaat de schrijver nu iets zeggen over de afzonderlijke aartsvaders en hoe zij God geloofden. De eerste is weer Abraham. Je hebt al verschillende bewijzen van zijn geloof voor je aandacht gehad. Dat zijn indrukwekkende bewijzen, vind je niet? Nu haalt de schrijver nog een voorbeeld van zijn geloof aan dat van ongekende grootte is. Dit bewijs van zijn geloof hangt weer samen met de zoon die hij en Sara hebben gekregen.

Wanneer hij en Sara te oud zijn om nog kinderen te krijgen, blijft hij geloven dat God hem toch een zoon kan geven. God heeft het immers beloofd. En aangezien God trouw is aan wat Hij heeft beloofd, is het een kwestie van wachten op Zijn tijd om het beloofde te geven. Voor Abraham is het echt waar dat wat bij mensen onmogelijk is, mogelijk is bij God (Mk 10:27). Maar nu vraagt God hem om zijn zoon te offeren. Dat is een beproeving van ongekende zwaarte.

De eerste beproeving staat in verband met de belofte van een zoon wanneer hij en Sara te oud zijn om kinderen te krijgen. Hij krijgt de zoon door geloof. Nu vraagt God hem deze zoon te offeren, terwijl deze zoon toch de erfgenaam is, door wie God al Zijn beloften zal gaan waarmaken. Dit kan toch niet waar zijn?! Deze beproeving van zijn geloof is nog zwaarder dan de vorige. Toch offert Abraham zijn zoon als God dat van hem vraagt (Gn 22:1-10). Met dit offer heeft Abraham alle beloften die hij heeft aangenomen, op het altaar gelegd. Hem is een nageslacht beloofd en ook een land, maar hij geeft het in Izaäk allemaal aan God terug als Hij erom vraagt. Hij offert “zijn eniggeborene” (Gn 22:2).

Hb 11:18. Dat heeft hij niet impulsief gedaan. Hij heeft over de vraag van God nagedacht. Hij zal geworsteld hebben met de vraag hoe God dit nu kon vragen. Dat klopte toch niet met Zijn eerdere toezeggingen? God zou Zijn beloften toch in Izaäk waarmaken en niet in een andere zoon, bijvoorbeeld Ismaël? Nee, God had uitdrukkelijk de naam van Izaäk genoemd, toen Hij zei: “In Izaäk zal uw nageslacht genoemd worden.” Zo heeft hij overwogen, dat is een overtuiging gevormd door overleg en berekening.

Dan kon er maar één antwoord zijn en dat is dat God Izaäk uit de doden zou opwekken. Daarom zegt hij in Genesis 22 tegen zijn knechten: “Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren” (Gn 22:5). Hij getuigt ervan dat hij én Izaäk, “wij”, zullen terugkeren. Dat betekent dat hij geloofde in de macht van God, een macht die zo groot is, dat Hij “zelfs” doden kan opwekken.

Het geloof van Abraham is ook daarom zo groot, omdat niet bekend is dat Abraham een voorbeeld van dodenopwekking heeft meegemaakt. Door zijn overwegingen over wat God heeft gezegd en over Zijn macht om Zijn woord uit te voeren, is hij tot deze conclusie gekomen. Echt geloof is geen ‘wishful thinking’, of visualiseren van dingen waardoor je ‘claimt’ wat je wilt, als je verbeelding maar sterk en aanhoudend genoeg is. Echt geloof klemt zich altijd vast aan de een of andere uitspraak van God in Zijn Woord. Door een dergelijk geloof wordt God op bijzondere wijze geëerd.

Hb 11:19. Toen Abraham zijn zoon Izaäk op het hout bond en het mes ophief om zijn zoon te slachten, wist hij niet dat God tegen hem zou zeggen dat hij Izaäk niet hoefde te offeren (Gn 22:11-12). Voor God was het bewijs geleverd van het geloof dat Abraham in Hem had als de God van de opstanding. In zekere zin heeft Abraham Izaäk uit de dood teruggekregen. Wel heeft God Abraham een pijn bespaard die Hij Zichzelf niet zou besparen. God gaf Zijn Zoon in de dood.

Voor de Hebreeën is dit voorbeeld van het geloof van Abraham een grote bemoediging. Zij hebben immers ook zolang geleefd in het geloof dat hun wondere nationale erfenis een gift van God is. Nu moeten ze die opgeven. Ze zijn er weggetrokken, maar toch blijft wat ze achter zich hebben gelaten, wel aan hen trekken. Om het echt los te laten en prijs te geven is het nodig om te geloven in een God die betere beloften voor hen heeft dan alles wat ze prijsgeven.

Hb 11:20. Ook Izaäk heeft dingen gedaan die alleen door geloof mogelijk zijn. Hij heeft zijn beide zonen gezegend aangaande toekomstige dingen. Uit de zegen die hij ieder van zijn beide zonen geeft, blijkt zijn geloof in de beloften van God. In de zegen die hij aan Jakob geeft, blijkt dat Jakob in de lijn van de beloften staat. Hij draagt de zegen van Abraham op Jakob over: de belofte van nageslacht en het land.

Hij zegent Ezau ook, maar met een andere zegen. Uit de zegen aan Ezau blijkt dat Izaäk hem bewust buiten de lijn van de belofte houdt. Ook dat getuigt van zijn geloof. Hoewel hij in zijn zwakheid de voorkeur geeft aan Ezau boven Jakob, sluit hij zich wat de zegen betreft aan bij Gods gedachten. Het is belangrijk om je in de beoordeling van Gods beloften niet door menselijke zwakheid te laten leiden, maar door Gods gedachten. Dan kom je goed uit.

Hb 11:21. Bij Jakob blijkt zijn geloof ook uit de zegen die hij geeft. Ook Jakob zegent twee zonen. Het zijn niet zijn eigen zonen, maar twee van zijn kleinzonen, de zonen van Jozef. En evenals Izaäk geeft hij de jongste een grotere zegen dan de oudste. Het zijn de zonen van Jozef, de gewijde of uitverkorene onder zijn broers (Gn 49:26; Dt 33:16) en die tot eerstgeborene is gesteld (1Kr 5:1-2). In de zegen van zijn beide zonen geeft Jakob aan Jozef de dubbele zegen van de eerstgeborene (Dt 33:17). Jozef is een prachtig beeld van de Heer Jezus, dé Eerstgeborene Die God binnenkort in de wereld zal invoeren (Hb 1:6).

In verbinding met Jozef wordt Jakob een aanbidder. In het geloof ziet hij hoe de raad van God en Zijn wegen die tot de vervulling van Zijn raad voeren, in de ware Jozef samenvallen. Het is Gods bedoeling dat de Hebreeën en wij Hem eren en aanbidden voor de vervulling van Zijn raad en de wegen die Hij daarvoor gaat. De staf van Jakob is het symbool van zijn lange geschiedenis. Daarop leunt hij als pelgrim en als kreupele. Als hij aan het einde van zijn leven is, leunt hij daar nog steeds op, nu niet meer om te wandelen, maar om te aanbidden. Onze levensweg mondt uit bij de Heer. Dan zullen wij Hem aanbidden voor al de genade waarmee Hij ons onderweg heeft omringd om ons te brengen in het land dat Hij ons heeft beloofd.

Hb 11:22. Is het geloof van Jakob verbonden met de persoon van de ware Jozef, het geloof van Jozef is verbonden met Gods volk en Gods land. Hij ziet in het geloof de verlossing van het volk uit Egypte en de invoering in het land Kanaän. Alle heerlijkheid die hij in Egypte bezit, zinkt in het niet bij de komende heerlijkheid van Israël onder de heerschappij van de Messias die hij in het geloof vooruitziet. Daar wil hij bij zijn en met het oog daarop geeft hij het bevel dat zijn gebeente moet worden meegenomen uit Egypte naar het beloofde land. Wat een blijk van zijn geloof in de opstanding!

De Hebreeër moet ook leren afzien van de wereld, waarvan Egypte een beeld is, en vooruitzien naar alles wat hij door zijn verbinding met de dood en opstanding van de Heer Jezus heeft gekregen. En geldt voor jou niet hetzelfde? Zijn dood is jouw dood en Zijn opstanding is die van jou. In Zijn opstanding zullen allen levend gemaakt worden die met Hem verbonden zijn om in Zijn koninkrijk te delen (1Ko 15:20-28).

Hb 11:23. Het gedeelte dat we hebben gehad, heeft het geloof in werking getoond met het oog op de toekomst, dat wil zeggen geloof als de “zekerheid van wat men hoopt” (Hb 11:1a). In het gedeelte dat nu volgt in de Hb 11:23-38, stelt de schrijver een aantal voorbeelden van het geloof voor die duidelijk maken hoe geloof werkt als “overtuiging van wat men niet ziet” (Hb 11:1b). We krijgen, om het anders te zeggen, na het geloof dat voorwaarts ziet, nu het geloof dat opwaarts ziet.

Geloof dat opwaarts ziet, vertrouwt erop dat God in de moeilijkheden aanwezig is en kracht geeft om er doorheen te gaan. Hier zie je de energie van het geloof dat rust in God te midden van de omstandigheden. Dit geloof overwint de macht van de duivel en de aantrekkelijkheden en moeilijkheden van de wereld.

Het eerste voorbeeld is dat van Mozes. Een vergelijking tussen het geloof van Mozes en dat van Abraham maakt het verschil tussen ‘voorwaarts geloof’ en ‘opwaarts geloof’ mooi duidelijk. Je kunt zeggen dat het geloof van Abraham verbonden was met de toekomstige wereld en dat van Mozes met de tegenwoordige wereld. Het geloof van Abraham zag uit naar de toekomstige wereld en het geloof van Mozes overwon de tegenwoordige wereld. De overeenkomst is dat geen van beiden de vervulling van Gods beloften bij hun leven heeft beleefd.

Voordat de schrijver ingaat op het geloof van Mozes, wijst hij op het geloof van de ouders van Mozes. Door hun geloof trotseren zij het gebod van de machtige farao. Normaliter moet men luisteren naar het wettige gezag, maar dit is een situatie dat men God meer gehoorzaam moet zijn dan mensen (Hd 4:19; Hd 5:29). De ouders ontdekken in dit kind iets bijzonders voor God. “Zij zagen dat het kind mooi was”, niet mooi zonder meer, maar ze zien dat het mooi is voor God (Hd 7:20). Daarom leveren ze hem niet uit aan moordenaarshanden, maar verbergen hem thuis.

Dat is geen eenvoudige zaak geweest, temeer omdat hun huis, naar het schijnt, dicht bij het paleis van de koning stond. Ze rekenen er echter op dat God voor hem zal zorgen.

Dit is een prachtig voorbeeld voor alle jonge ouders die zich bewust zijn van de moordzucht van de wereld waarin ze leven en waarin zij hun kinderen moeten leren hun weg te vinden. Geloof rekent op God voor bewaring en spant zich in om het kind te beschermen en te begeleiden op zijn levensweg.

Lees nog eens Hebreeën 11:17-23.

Verwerking: Welke aspecten van geloofsvertrouwen op God met betrekking tot de toekomst worden hier voorgesteld? Wat leer jij daaruit voor de praktijk van je geloofsleven?

Leven door geloof (V)

Hb 11:24. Door hun geloof hebben de ouders van Mozes de vrees voor de wereld overwonnen. Mozes groeit op in een totaal andere omgeving en situatie dan zijn ouders. Toch zie je in zijn leven hetzelfde geloof werkzaam dat je in de voorgaande verzen in zijn ouders hebt gezien. Omdat zijn omstandigheden zo anders zijn, blijkt zijn geloof op een andere manier. Zijn grote vijand is de gunst van de wereld en zijn geloof overwint die vijand.

Je ziet dat de eerste jaren van zijn opvoeding door zijn Godvrezende ouders een diepgaand werk in hem hebben gedaan. Als hij dan ook “groot geworden” is – ‘groot’ wijst zowel op zijn volwassenheid als op zijn hoge positie aan het hof van de farao –, weigert hij “een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden”. Deze weigering is geen ‘ondankbaarheid’ voor alles wat hij aan het hof heeft genoten. Hij is gestolen en keert terug naar zijn oorsprong omdat dat de plaats is waar God hem wil gebruiken en niet aan het hof.

Natuurlijke gevoelens of verstandelijke overwegingen hebben hem niet aan het hof gehouden. Hij heeft niet geredeneerd dat God het toch maar mooi zo had geregeld dat hij in een invloedrijke positie was terechtgekomen. Dat was toch niet voor niets. Zou hij zijn invloed aan het hof niet kunnen gebruiken ten gunste van zijn volk? Maar Mozes wil geen gunsteling van de farao zijn, terwijl zijn volk verdrukt en uitgemoord wordt. Hij wil bij zijn volk zijn, er deel van uitmaken.

Het is wel eens zo gezegd: ‘De voorzienigheid van God bracht hem aan het hof van de farao en zijn geloof bracht hem eruit.’ Met de uitdrukking ‘de voorzienigheid van God’ wordt bedoeld dat God gebeurtenissen en omstandigheden bestuurt. Daardoor is Mozes aan het hof van de farao terechtgekomen. Maar het vertrek van Mozes is geen gevolg van de voorzienigheid van God. Mozes vertrekt van het hof van de farao op grond van een keus die gebaseerd is op zijn geloof.

Hb 11:25. Mozes weigert iets, maar hij kiest ook voor iets. In geloof kiest hij de weg van Gods volk. Hij is ervan overtuigd dat aan dat volk de toekomst is en niet aan Egypte. Hij kiest voor het oog voor het slechtste dat hij maar kan kiezen, voor het meest verachte volk van het land, voor de ongewenste vreemdelingen, die worden onderdrukt en zware slavenarbeid moeten verrichten. Het volk zelf is ten einde raad.

Mozes ziet het verdriet, de schande en het lijden van Israël in het licht van Gods keus. Geloof kiest altijd waar God voor heeft gekozen. Het staat altijd aan de kant van God al lijkt het een keus die alleen maar verlies oplevert. Geloof kiest voor God omdat het Gods bedoelingen van goedheid voor Zijn volk kent en weet dat Hij die bewaart voor de dag van macht en heerlijkheid.

Mozes had van de zonde kunnen genieten, want zonde is iets dat je kunt genieten. Maar hij beseft dat zonde slechts tijdelijk, voorbijgaand, is en nooit echt bevredigend genot geeft. De zonden waarover het hier gaat, zijn niet wat wij wel ‘grove zonden’ noemen, maar zonden die samenhangen met een succesvol leven in de wereld. Denk maar aan het genieten van aanzien, van het hebben van macht, invloed, roem en rijkdom.

Hb 11:26. Je zult het genot van die zonden alleen opgeven als je er iets anders, wat groter is, voor in de plaats neemt. Dat heeft Mozes gedaan. Hij heeft de schatten van Egypte ingeruild tegen “de smaad van Christus”. De smaad van Christus heeft hij “groter rijkdom” geacht “dan de schatten van Egypte”. Wat een belediging voor de farao en wat een overwinning voor Christus! Maar wat zou jij liever hebben: een inscriptie in een Egyptisch graf of genoteerd staan in het boek van God? Wat Mozes heeft gekozen, is duidelijk. Daardoor is hij in plaats van een mummie een beroemde Godsman geworden.

Mozes heeft die keus gemaakt omdat hij op niets anders zag dan “op de beloning”. Hij keek vooruit naar het hemelse land van de belofte. In dat licht leerde hij onderscheid te maken tussen de materiële schatten van Egypte en de geestelijke schatten in Christus. Met Christus te zijn op aarde betekent wel smaad, maar in Hem heeft God alle beloften ja en amen gemaakt (2Ko 1:20). Dus als je kiest voor het smaad lijden van en met Christus, sta je aan de goede kant en ben je op de goede weg naar het goede doel. Smaad hoort bij de weg naar de vervulling van de beloften.

Hb 11:27. Geloof is de innerlijke kracht die in staat stelt om zowel hindernissen – de toorn van de koning, de Rode Zee, Jericho – als de begeerten – de tijdelijke genietingen van de zonde, de rijkdommen van Egypte – te overwinnen. Het geloof verwezenlijkt de tussenkomst van God zonder Hem te zien en verlost zodoende van alle vrees voor de macht van de mens. Dat geloof doet Mozes Egypte verlaten, nadat hij de Egyptenaar heeft doodgeslagen.

In Exodus wordt zijn vertrek als een vlucht beschreven (Ex 2:15). Hij vlucht uit vrees voor de farao omdat hij de Egyptenaar gedood heeft. Tegelijk is het doden van de Egyptenaar de openlijke belijdenis van Mozes dat hij tot Gods volk behoort. Vanuit dat oogpunt bezien verlaat hij in geloof het hof, “zonder de toorn van de koning te vrezen”. De doodslag laat hem vluchten, het geloof in God en zijn verbondenheid met het volk doet hem vertrekken. Hij is openlijk als Israëliet opgetreden en staat nu aan dezelfde toorn van de koning bloot als het volk.

Hij vreest echter de toorn van de koning niet omdat hij op “de Onzichtbare” ziet, Die oneindig veel groter is dan de koning van Egypte. Hij blijft “standvastig” op de Onzichtbare zien, al die jaren dat hij in Midian is. Al die tijd blijft hij erop vertrouwen dat God Zijn beloften zal vervullen. Voor jou ligt daar ook de kracht om vol te houden op de weg van het geloof, samen met de andere leden van Gods volk die ook de smaad en toorn van de wereld te verduren hebben.

Hb 11:28. Als laatste wapenfeit van het geloof van Mozes noemt de schrijver het vieren van het Pascha. Opmerkelijk is dat het vieren van het Pascha hier niet aan het geloof van Israël maar aan dat van Mozes wordt toegeschreven. Zou de schrijver daarmee willen zeggen dat Israël het Pascha heeft gevierd op grond van het geloof van Mozes?

De viering van het Pascha door Mozes in Egypte is een unieke daad. Alle latere keren dat het wordt gevierd, gebeurt dat buiten het land, door een verlost volk en als een herinnering. Die ene eerste keer gebeurt de viering wegens de daadwerkelijke dreiging van het oordeel van God. God heeft dit middel gegeven om daaraan te ontkomen. Het lijkt verachtelijk en nutteloos, maar in werkelijkheid is dit het enige middel dat bescherming biedt tegen het oordeel. Alleen wie God gelooft, gebruikte het.

Bij het vieren van het Pascha hoort “het sprenkelen van het bloed”. Sprenkelen gebeurt niet in Egypte; daar wordt het bloed ‘gestreken’. Het strijken heeft slechts eenmaal plaatsgevonden en is later in de offerdienst veranderd in sprenkelen. De betekenis is in beide gevallen het brengen onder de waarde van het bloed om zo tegen het oordeel beschermd te worden. In Egypte worden de eerstgeborenen tegen het oordeel beschermd. Als eerstgeborenen zijn ook de Hebreeën en zijn alle gelovigen, “[de] gemeente van [de] eerstgeborenen” (Hb 12:23), op de grondslag van het bloed ontkomen aan het oordeel.

Hb 11:29. Dan volgen twee geloofsfeiten die Gods volk betreffen. Het eerste feit vindt plaats bij het begin van de woestijnreis en het tweede feit aan het einde ervan. De woestijnreis zelf wordt niet genoemd. Die is namelijk niet het gevolg van geloof, maar integendeel van ongeloof.

Het geloof leidt hen uit de slavernij en in het land van de belofte. Het volk heeft niet alleen het paaslam nodig om gevrijwaard te blijven van het oordeel, het heeft ook de doortocht door de Rode Zee nodig om definitief en totaal van Egypte verlost te worden. Als Israël door de Rode Zee trekt, is dat geloof. Als de Egyptenaren het doen, is dat de aanmatiging van het vlees. De vijand wordt door het oordeel verzwolgen precies op dezelfde plaats waar het volk de verlossing vindt. De plaats waar het oordeel plaatsvindt, is ook de plaats van de verlossing. Dit zie je bij het kruis waar Christus stierf.

Hb 11:30. Als de verlossing is volbracht en de bevrijding tot stand is gebracht, wil dat niet zeggen dat de moeilijkheden overwonnen zijn. Maar voor God verdwijnen de moeilijkheden. Wat voor een mens een moeilijkheid is, is het voor Hem niet. De Israëlieten ervaren dat als zij het beloofde land zijn binnengegaan. Jericho is een blokkade voor Israël om het land in te nemen. Zo zijn er op de geloofsweg voor de Hebreeën, en zijn er voor jou, hindernissen die overwonnen moeten worden op de reis naar het beloofde land. Die overwinningen worden alleen geboekt door geloof in wat God zegt.

Als de muren van Jericho vallen, is dat niet omdat ze zomaar zeven dagen om de stad heen zijn getrokken. De muren vallen omdat de Israëlieten op grond van geloof in Gods Woord om de stad heen zijn getrokken. Na zeven dagen zijn die muren nog net zo dik en onneembaar als op de eerste dag. Ze vallen na zeven dagen omdat ze in God geloven.

Lees nog eens Hebreeën 11:24-30.

Verwerking: Welke kenmerken van geloof zie je in dit gedeelte en wat kun jij daarvan leren?

Leven door geloof (VI)

Hb 11:31. Niet alleen het geloof van het volk en de uitwerking daarvan worden bij Jericho gezien. De verovering van Jericho is ook de aanleiding voor de openbaring van het geloof van één enkele inwoner van die stad. Het geloof van Rachab laat zien dat ze voor het volk van God kiest, terwijl de macht van haar volk nog volkomen overeind staat en er bij het volk van God nog niets van de geclaimde overwinning te zien is. Maar Rachab voelt dat God met hen is. Dat bepaalt haar keus, een keus die tegen de natuurlijke keus voor het eigen volk ingaat. Daarin is ze een voorbeeld voor de Hebreeën die ook hebben gekozen vóór het schijnbaar zwakke volk van God en tégen hun ongelovige, ongehoorzame volksgenoten.

Wat Rachab doet, lijkt landverraad, maar het is een geloofsdaad. Daardoor wendt ze zich af van de wereld en een leven in de zonde, om zich te voegen bij het volk van Gód. Haar volk weet van de grote daden van God, maar wil zich niet voor Hem buigen (Jz 2:10). Het komt in verzet en opstand. Daar neemt zij afstand van. Ze sluit vrede met het volk van God door het opnemen van de verspieders. Daardoor maakt zij zich een met hen en neemt afstand van haar volksgenoten die hier “ongelovigen” worden genoemd. Door de verspieders onderdak te bieden stelt zij haar eigen leven in de waagschaal. Zij verbindt haar eigen lot aan dat van hen. Haar geloof wordt rijk beloond. Ze heeft zelfs een plaats in het geslachtsregister van de Heer Jezus gekregen (Mt 1:5).

Hb 11:32. De schrijver zou wel door kunnen gaan, maar hij treedt niet langer in bijzonderheden. De tijd zou hem daarvoor ontbreken. Geleid door de Geest noemt hij nog in algemene zin een aantal voorbeelden. Uit die voorbeelden blijkt hoe het geloof in alle soorten van volharding is gebleken en hoe het de gelovigen in allerlei vormen van lijden staande heeft gehouden. Eén ding hebben ze gemeenschappelijk: geen van hen heeft iets ontvangen van wat is beloofd, zoals dat ook geldt voor de Hebreeën aan wie deze brief is gericht.

Omdat de schrijver van de brief slechts de namen noemt, wil ik ook niet uitvoerig ingaan op de geschiedenis van de personen die hij noemt. Je moet hun geschiedenis maar eens lezen. Vaak zal je duidelijk worden, waarom hij hen noemt. Soms ook zal het je, na het lezen van hun geschiedenis, verbazen dat hij ze noemt. Als Gods Geest namen van gelovigen uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament aanhaalt, is dat altijd positief – op één uitzondering na: die van Elia (Rm 11:3-4). God ziet dieper dan wat aan uiterlijke geschiedenis wordt beschreven. Hij ziet wat er in het hart is voor Hem, ook als de praktijk daar soms bij achterblijft.

Laten we de lijst nagaan. Als het volk in het land is, breekt de tijd van de richters aan. Van hen worden er vier genoemd. Gideon en Barak hebben hun geloofswerk in kleine kracht gedaan. Simson en Jefta hebben ook in het geloof gehandeld, maar hun werk is duidelijk niet vlekkeloos. In beide tweetallen staat de belangrijkste voorop, terwijl chronologisch de volgorde andersom is. Van alle richters geldt dat hun bevrijdingen slechts tijdelijk zijn. Geen van hen heeft voor een duurzame vrede kunnen zorgen.

Na de tijd van de richters volgt de tijd van de profeten en de koningen. Van de profeten wordt Samuel genoemd, en van de koningen David. Ook hier is de chronologie omgekeerd. Eerst wordt David genoemd, daarna Samuel. David is de koning naar Gods hart en Samuel is zijn voorloper.

De profeten spreken tot het geweten van het volk. Zij sterven liever dan de leugen te prediken en gaan liever met een goed geweten naar de hemel dan dat zij met een slecht geweten op aarde blijven.

Hoewel David de koning naar Gods hart is, heeft ook hij het volk niet in de rust gebracht (Hb 4:7-8). De uiteindelijke rust blijft ook voor hem een zaak van geloof, waarvan de vervulling zal gebeuren door Hem, Die zowel zijn Zoon (Mt 1:1) als zijn Heer is (Mt 22:41-45).

Hb 11:33. Na deze namen volgt een aantal daden die door middel van geloof zijn gedaan. Ik wil proberen bij elke daad een voorbeeld te plaatsen:

1. “koninkrijken onderwierpen”: richters en David;

2. “gerechtigheid oefenden”: handhaven van het recht door richters en koningen;

3. “beloften ontvingen”: kan zijn het beloofde ontvangen, maar ook iets beloofd krijgen;

4. “leeuwenmuilen toestopten”: Daniël (Dn 6:22-23), Simson, David, Benaja;

5. Hb 11:34. “kracht van vuur blusten”: de drie vrienden van Daniël (Dn 3:14-27) die de kracht van het vuur blusten, niet het vuur zelf, want anderen werden erdoor verteerd;

6. “scherpte van zwaard ontvluchtten”: David, Elia (terwijl anderen met het zwaard werden gedood, Hb 11:37);

7. “uit zwakheid krachten verkregen”: Gideon, Jonathan; zij bewezen dat het zwakke van God sterker is dan de mensen;

8. “in oorlog sterk werden”: Asa, Josafat;

9. “legers van vreemden op de vlucht dreven”: meerdere richters en koningen;

10. Hb 11:35. “vrouwen kregen hun doden door opstanding terug”: weduwe in Zarfath, de Sunamitische.

In de zojuist genoemde situaties is het geloof werkzaam gebleken ten gunste van de gelovigen en dat soms op wonderlijke wijze. Nu volgen voorbeelden van situaties waarin het geloof ook werkzaam is in hen die zwaar lijden en zelfs gedood worden. Dit lijden en de dood zouden dwaasheid zijn als met de dood alles over en uit zou zijn.

1. “gefolterd zonder de verlossing aan te nemen”: wrede pijniging ondergaan, terwijl een voor het geloof onacceptabel aanbod, waardoor de foltering zou ophouden, wordt afgeslagen; zij geloofden in “een betere opstanding” en zagen daarnaar uit;

2. Hb 11:36. “beproeving van bespottingen en geselingen”: Jeremia, geloofshelden uit de Makkabeeën;

3. “boeien en gevangenschap”: idem; Jozef;

4. Hb 11:37. “gestenigd”: Stéfanus, Zacharia, Naboth;

5. “in stukken gezaagd”: volgens de traditie: Jesaja door koning Manasse;

6. “verzocht”: onder zware geestelijke of lichamelijke druk gezet worden om het geloof te verloochenen; om een compromis te sluiten, iets te herroepen, of in elk geval hun Heer te verloochenen;

7. “met zwaard vermoord”: massamoord door het zwaard (Dn 11:33b; Hd 12:1-2; Jr 26:23; terwijl anderen de scherpte van het zwaard ontvluchtten, Hb 11:34);

8. “zij liepen rond in schapenvachten, geitenvellen”: Elia, Johannes;

9. “leden gebrek”: honger en dorst;

10. “werden verdrukt”: waren onder vreemde heerschappij;

11. “mishandeld”: algemene pijniging;

12. Hb 11:38. “de wereld was hen niet waard”: de wereld kende geen enkele waarde toe aan mensen die zo leefden;

13. “dwaalden rond in woestijnen, bergen, spelonken en holen van de aarde”: deze plaatsen hebben veel geloofshelden zonder thuis een schuilplaats geboden, terwijl er op hen werd gejaagd als waren zij wild gedierte.

Hb 11:39. God heeft gezien en opgemerkt dat al deze gelovigen tot het einde toe zijn blijven geloven. Ze hebben op aarde niet gekregen wat hun is beloofd. Dat hebben ze nog steeds niet, ook niet in het paradijs, waar zij nu zijn.

Hb 11:40. Zij zullen het beloofde pas krijgen als ook de Hebreeën en ook wij het ontvangen. En wanneer is dat? Als Christus komt en het vrederijk zal oprichten. Dat is “iets beters” dat God heeft voorzien. Het ‘betere’ heeft altijd te maken met Christus als de verheerlijkte Mens in de hemel. Hij heeft die plaats daar gekregen van God, terwijl Hij op aarde verworpen is.

Met die Christus ben jij verbonden, terwijl je op aarde leeft. Abraham leefde in geloof op aarde met in zijn hart een hemelse gezindheid, terwijl hij uitzag naar een hemelse stad. Maar hij was niet met de hemel verbonden door middel van een Christus Die daar werkelijk zit in heerlijkheid en hij deelde niet in de verwerping van Christus op aarde. Dat is ons deel.

Daarom is de geringste in het koninkrijk der hemelen groter dan de grootste onder hen die zijn voorgegaan (Mt 11:11). Daarom heeft God ermee gewacht om Zijn beloften te vervullen. Hij wilde niet dat de oudtestamentische gelovigen zonder ons tot volmaaktheid zouden komen, dat wil zeggen tot die heerlijke plaats van delen in de heerschappij van Christus.

Het is het voorrecht van alle gelovigen van alle tijden om te delen in de heerschappij van Christus. Het is bovenal het voorrecht van hen die op aarde hebben gedeeld in de verwerping van Christus. Dat zijn alleen de gelovigen die deel uitmaken van de gemeente en niet de gelovigen uit de tijd van het Oude Testament of van na de opname van de gemeente.

De schrijver gaat niet verder in op de bijzondere positie van die gelovigen. Dat is niet het onderwerp in deze brief. Uit andere brieven weten we dat de gemeente op een bijzondere manier verbonden is aan de Heer Jezus (Ef 1:10-11). Zo komen allen tot volmaaktheid die in het geloof hebben geleefd en vervult God aan ieder van hen Zijn onveranderlijke beloften.

Lees nog eens Hebreeën 11:31-40.

Verwerking: Hoe konden mensen tot zulke geloofsdaden komen? Hoe kun jij tot geloofsdaden komen?

Copyright information for DutKingComments