Hebrews 11:8-10

Leven door geloof (II)

Hb 11:5. In het voorbeeld van Abel heb je gezien dat de dood van een onschuldige plaatsvervanger het middel is waardoor God jou heeft aangenomen. Bij Henoch zie je een volgende stap. Wie rechtvaardig is verklaard, wandelt in geloof. De naam Henoch betekent ‘onderwezen’. Wie is onderwezen in de waarde van het offer, leert wandelen door geloof en wordt weggenomen door middel van datzelfde geloof. Jij bent door het offer van de Heer Jezus principieel bevrijd van de macht van de dood. Alles wat bij de oude mens behoort, is door dat offer weggedaan (Rm 6:6). De duivel, die de macht van de dood had, is tenietgedaan (Hb 2:14). De overwinning over de dood is zo volkomen, dat je naar de hemel gaat zonder zelfs door de dood te gaan, als God dat bepaalt.

Dat gebeurt met Henoch en dat zal gebeuren bij de opname van de gelovigen (1Th 4:15-17). Elia is ook zonder te sterven naar de hemel gegaan (2Kn 2:1; 11). Henoch en Elia hebben beiden in een tijd van grote goddeloosheid geleefd. Evenals Elia is Henoch een profeet van het oordeel (Jd 1:14-15). Dit oordeel is in de eerste plaats gekomen door de zondvloed. Maar zijn profetie strekt zich vooral uit naar de eindtijd, naar de wederkomst van Christus. Iemand die met God leeft, krijgt van Hem inzicht in de toekomst, waarvan Christus het Middelpunt is.

Nu staat hier van Henoch “dat hij God behaagd had”. Als je in Genesis 5 leest wat er over Henoch wordt gezegd, dan lees je daar dat Hij met God wandelde (Gn 5:24). Zoals vaker haalt de schrijver in deze brief de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, aan. Daarin is ‘wandelen met God’ vertaald met ‘God behagen’. Dat neemt de schrijver onder de leiding van Gods Geest hier dan ook over. Dat houdt in dat ‘wandelen met God’ gelijkstaat aan ‘God behagen’.

Bij wandelen moet je dan ook denken aan de hele manier van leven. Henoch betrekt God bij alle aspecten van zijn leven. Zijn wandel heeft God als voorwerp. Het is wel eens zo voorgesteld dat Henoch in zijn wandeling met God zó dicht bij de hemel komt, dat God tegen hem zegt: ‘Kom maar binnen.’ Ik denk dat het ook zo met ons als leden van de gemeente zou moeten gaan. De opname van de gemeente zou ons niet moeten verrassen of overvallen, maar zou in het verlengde moeten liggen van een wandel met God. Een wandel met God kan niet anders dan je steeds dichter bij de hemel brengen.

Henoch krijgt van God het getuigenis dat hij Hem behaagt “vóór zijn wegneming”. Zijn geloof openbaart zich tijdens zijn leven dat aan zijn wegneming voorafgaat.

Hb 11:6. Zonder geloof is een wandel als die van Henoch onmogelijk. Iemand die niet gelooft, is absoluut onbekwaam tot een wandel waar God met vreugde naar kijkt. De wandel van Henoch heeft God behaagd omdat die wandel Hem deed denken aan die van de Heer Jezus toen Hij op aarde was. Voor God is de toekomst namelijk heden. Hij zag vooruit naar de wandel van de Heer Jezus. Daarom maakt Hij er melding van. Zo behoort het te zijn bij iedere gelovige (1Th 4:1).

Je kunt alleen met God wandelen als je gelooft “dat Hij is”. Dat is iets anders en gaat veel verder dan geloven dat Hij er is. De demonen geloven ook dat God er is, dat Hij bestaat (Jk 2:19), maar het heeft geen enkel effect op hun boosaardige verzet tegen God. Geloven ‘dat God is’, wil zeggen dat je Zijn aanwezigheid in je leven werkelijk beleeft en dat Zijn aanwezigheid het belangrijkste is waar het in je leven om gaat. Dan geloof je dat Hij belangstelt in je wandel en er kennis van neemt. Je nadert tot Hem en zoekt Hem omdat je Hem vertrouwt en weet dat Hij hen beloont die Hem ernstig zoeken. Het zoeken van geloofsgemeenschap met de Heer kent een rijke beloning.

Hb 11:7. Het kenmerk van het geloof van Henoch is zijn verborgen omgang met God. Bij Noach zie je hoe zijn geloof hem brengt tot een openbaar getuigenis van God tegenover de wereld. God heeft Noach een aanwijzing gegeven over dingen die hij (nog) niet met zijn natuurlijke ogen kon waarnemen. God heeft hem verteld over de zondvloed die Hij over de wereld ging brengen vanwege het onverbeterlijk boze gedrag van de mens. Als Noach dat gehoord heeft, wordt hij een prediker van de gerechtigheid (2Pt 2:5; 1Pt 3:19). Tegelijk is hij doorgegaan met luisteren naar God.

Het gevolg daarvan is dat hij niet alleen predikt, maar ook iets doet. Zijn getuigenis bestaat uit een daad van gehoorzaamheid. In opdracht van God bouwt hij de ark. Dat is een frappant getuigenis dat hij van deze wereld niets meer verwacht, want die zal door de oordeelswateren vergaan. Tevens geeft hij door de bouw van de ark aan dat hij zijn hoop richt op een nieuwe wereld. Zowel het oordeel van de zondvloed als de nieuwe wereld heeft hij slechts door het geloof kunnen zien. Dat heeft hem gemaakt tot “een erfgenaam van de gerechtigheid” die zo kenmerkend is voor een wereld die door het oordeel van God gereinigd is van het kwaad. Als een ware rechtvaardige zou hij het aardrijk beërven (Ps 37:29).

Dit voorbeeld is ter bemoediging van de Hebreeuwse gelovigen, en van ons. De Hebreeën vroegen zich misschien af waarom ze een minderheid waren als ze toch gelijk hadden. Het voorbeeld van Noach moet hen bemoedigen. Slechts acht personen zijn gered (1Pt 3:20), terwijl de rest van de wereld is vergaan. Noach en zijn gezin zijn dan ook een beeld van het gelovig overblijfsel. Zij stellen het overblijfsel van Israël voor dat door de grote verdrukking zal gaan – wat wordt voorgesteld in de zondvloed – en bij de komst van de Heer Jezus het vrederijk zal binnengaan. Deze gebeurtenissen volgen in de heilsgeschiedenis na de opname van de gemeente die is voorgesteld in Henoch.

Noach is niet door angst en vrees tot zijn daad van de bouw van de ark gebracht, maar door zijn eerbied voor Gods Woord. Zo behoort ook jouw wandel in het geloof plaats te vinden als uitvloeisel van het respect dat je hebt voor wat God heeft gezegd. Uit je wandel blijkt hoe je staat tegenover wat God in Zijn Woord tegen je zegt.

Opmerkelijk is nog dat Noach niet alleen voor zichzelf, maar ook voor “zijn huis” een ark gereedmaakt. Hierin zie je dat God iemand met zijn hele huis wil redden. Dat legt op het gezinshoofd een extra verantwoordelijkheid.

Dit ene vers over Noach levert een aantal aspecten van geloof die de moeite waard zijn om te noemen.

1. Eerst is daar de grond van zijn geloof: hij is gewaarschuwd door God.

2. Dan lees je over het terrein waarop zijn geloof zich richt: dingen die nog niet gezien worden.

3. Vervolgens merk je de oefening van zijn geloof: hij heeft eerbied voor God.

4. Dan zie je het werk van zijn geloof: hij bereidt een ark voor zich en zijn huis.

5. Daarop volgt het resultaat van zijn geloof: hij redt zijn huis.

6. Zijn hele handelen legt getuigenis van het geloof af: hij veroordeelt de wereld.

7. Ten slotte ontvangt hij de beloning van het geloof: hij wordt een erfgenaam van de gerechtigheid.

Je kunt zeggen dat in de Hb 11:1-7 in de verschillende gebeurtenissen en personen de algemene beginselen van het geloof worden voorgesteld. In het gedeelte dat nu komt, de Hb 11:8-22, gaat het vooral over de volharding van het geloof. De voorbeelden laten gelovigen zien die als pelgrims wandelen in de kracht van het geloof dat God Zijn beloften zal vervullen, al lijkt die vervulling nog zo ver weg.

Je leest in dit gedeelte zeven keer de uitdrukking “door geloof”. De voorbeelden die de schrijver naar voren brengt, zijn de bij de Hebreeën zeer bekende aartsvaders.

Bij Abraham lees je vier keer over geloof. Dat is

1. bij zijn roeping en gehoorzaamheid (Hb 11:8),

2. in verbinding met zijn vreemdelingschap (Hb 11:9-10),

3. als het gaat om leven uit de dood (Hb 11:11-12) en – na een tussenzin in de Hb 11:13-16

4. als hij beproefd wordt (Hb 11:17-19).

De overige drie keer gaan

5. over het geloof van Izaäk die door het geloof blijk geeft van kennis van Gods wegen (Hb 11:20),

6. over het geloof van Jakob aan het einde van zijn geloofsweg vol ervaringen (Hb 11:21) en

7. over het geloof van Jozef die vooruitziet naar de verlossing van Gods volk (Hb 11:22).

De toepassing op de Hebreeën, en ook op jou, is duidelijk. Iedere geloofsheld uit het verleden illustreert bepaalde aspecten van het geloof die ook de Hebreeën zouden moeten kenmerken. Het verwijst allemaal naar de toekomstige eeuw en wel in het bijzonder naar de hemelse zijde ervan.

Hb 11:8. De geloofshelden uit de Hb 11:4-7 zijn niet geroepen om iets te verlaten, Abraham wel. Als God hem roept, gaat hij, ook al weet hij niet waar hij zal terechtkomen. Het geloof van Abraham blijkt uit een volkomen vertrouwen op God. Hij heeft niets om zich naar te richten, hij weet niets en kent geen naam of bijzonderheden van het land waarheen hij geleid wordt. Hij heeft voldoende aan God. Hij vraagt niet: ‘Waarheen?’ Zijn geloof is niet vermengd met eigen berekeningen. Hij vertrouwt op het woord van de onbedrieglijke God.

Het leven van Abraham is het grote voorbeeld van de nieuwtestamentische gelovige (Rm 4:11) die ook geroepen is (Rm 8:30; 1Ko 1:2; 1Pt 2:9). Het kernpunt in de roeping is de belofte. Om de belofte te ontvangen moet je alles opgeven. Dat doe je alleen als je erop vertrouwt dat Hij Die je roept, alles is en dat Hij een betere wereld voor je heeft, een wereld vervuld van Zijn heerlijkheid in Christus.

De gehoorzaamheid van Abraham is een onmiddellijke. Ze is niet ingegeven door de aantrekkelijkheid van wat hem wordt voorgesteld, maar door de heerlijkheid van Hem Die spreekt (Hd 7:2-4).

Lees nog eens Hebreeën 11:5-8.

Verwerking: Welke aspecten van het geloof kom je in dit gedeelte tegen en welke daarvan zijn voor jou van belang?

Leven door geloof (III)

Hb 11:9. Als Abraham komt op de plaats waar God hem heeft heengebracht, ontvangt hij niets (Hd 7:5). Dat is een nieuwe geloofsoefening. Diezelfde geloofsoefening heb jij ook. Je hebt je bekeerd en mag weten dat je daarmee het eigendom bent van de Heer Jezus Die alle macht heeft in de hemel en op de aarde. Maar wat zie je daar op dit moment van? Op dit moment ben je een vreemdeling op aarde zonder burgerrechten. Je bent hier niet thuis.

Een Engels lied dat we nogal eens met de jeugd zingen, geeft het goed weer: ‘This world is not my home, I’m just a passing through’ (‘Deze wereld is niet mijn thuis, ik trek er slechts doorheen’). Wel mag je vooruitzien naar straks, wanneer de Heer Jezus de wereld in bezit zal nemen. Dan zul je de wereld met Hem mogen bezitten.

Tot die tijd geeft de belofte van dat bezit je de kracht om hier als vreemdeling te verblijven. Het vreemdelingschap van Abraham wordt onderstreept doordat hij in tenten woont. Een huis is het symbool van een vaste woonplaats, terwijl een tent het tijdelijke karakter van een verblijfplaats aangeeft. Ook zijn zoon Izaäk en zijn kleinzoon Jakob hebben zo geleefd. Ook zij hebben, als mede-erfgenamen van dezelfde belofte, het beloofde niet in bezit gekregen. Mocht Abraham verwacht hebben dat zij dan wel de vervulling zouden krijgen, dan was dat een nieuwe geloofsoefening.

Hb 11:10. Abraham is er niet door ontmoedigd. Hij blijft uitzien naar wat God heeft beloofd. Al bezit hij niets, zijn genegenheden hebben een vast karakter. Hij verlangt naar een beter land en klampt zich rechtstreeks en volkomen vast aan God. Als jij op God vertrouwt en alles opgeeft voor Hem, win je er altijd bij en leer je meer van de wegen van Zijn macht. Abraham heeft door het geloof geleerd boven een vervulling in zijn dagen uit te zien naar iets beters dan een bezit op aarde. Heeft hij niet de God van de heerlijkheid gezien (Hd 7:2)? Dat heeft een ongekende, en in het Oude Testament niet geopenbaarde, reikwijdte aan zijn geloof gegeven. Dat zie je hier. Abraham kijkt hoger dan een aards volk en een aards land. Hij ziet een hemelse stad, dat is het hemelse centrum van de toekomstige eeuw, het vrederijk.

Het is een “stad die de fundamenten heeft”. Dit staat tegenover het wonen in tenten op aarde. Van die stad is God zowel de “Ontwerper” – of technicus, kunstenaar, architect, iemand die de bouwplannen ontwerpt – als de “Bouwmeester”. Dan moet dat een volmaakte stad zijn. Het kan niet anders of elke grootsheid van hedendaagse steden, ontworpen door onvolkomen mensen, verbleekt daarbij en verliest elke aantrekkingskracht. Het moet ook een lust zijn om in Gods stad te wonen. Iedere bewoner zal zich er volkomen thuis voelen. Alles van en in die stad draagt het kenmerk van de Ontwerper en Bouwmeester ervan.

Hb 11:11. In dit vers is het de vraag of het over het geloof van Abraham gaat of over dat van Sara. Vanouds is de gedachte dat het om Sara gaat, maar het lijkt niet onmogelijk te zijn dat het toch om Abraham gaat. Omdat ik het moeilijk vind een gefundeerde keus te maken, wil ik bij dit vers van beiden iets zeggen.

Als Sara de mededeling hoorde dat ze een kind zal baren, geeft ze niet direct blijk van geloof in de belofte (Gn 18:12). Ze is nota bene negentig jaar (Gn 17:17) en dus veel te oud om nog zwanger te kunnen worden. Maar in de beschrijving van de geboorte van Izaäk lees je dat God naar Sara omziet en aan haar doet, zoals Hij gesproken heeft (Gn 21:1-2). Het lijkt er dan ook op dat Sara uiteindelijk toch geloof heeft gehad in de toezegging van God. In zijn eerste brief steunt Petrus die gedachte, door haar voor te stellen als een vrouw die haar hoop op God had gevestigd (1Pt 3:5-6). Haar geloof heeft kracht geput uit de trouw van God aan Zijn belofte. Daardoor heeft zij kracht gekregen om het zaad van Abraham te ontvangen.

Uit deze gebeurtenis blijkt ook het geloof van Abraham. Van hem lees je niet dat hij heeft getwijfeld aan Gods toezegging. Je leest juist dat hij niet heeft getwijfeld aan de belofte van God (Rm 4:19-21). Hij wist van zichzelf goed dat het verwekken van een kind onmogelijk was. Hij was immers honderd jaar (Gn 17:17; Gn 21:5). Dat was voor zijn geloof echter geen verhindering om God te vertrouwen dat Hij in staat was om nageslacht te geven. Nee, juist omdat de vervulling van de belofte van nageslacht lichamelijk onmogelijk was, richtte hij zich helemaal op God. Abraham achtte God trouw en in staat, want Hij had het beloofd.

Hb 11:12. Daarom heeft deze ene man – “één” is in het Grieks mannelijk en moet daarom op Abraham slaan – een niet te tellen nageslacht gekregen. Van deze ene wordt ook nog eens onderstreept dat hij “een afgestorvene” was. Dat wijst er met nadruk op dat God leven geeft uit de dood. De zoon van Abraham, de zoon van de belofte, komt als het ware voort uit de dood, en als gevolg daarvan ook zijn hele nageslacht.

Dit wijst vooruit naar wat God heeft gedaan met de opstanding van Christus. De opstanding van Christus is het begin van een totaal nieuwe situatie, het begin van de vervulling van al Gods beloften die in het vrederijk zijn voltooiing zal vinden. Dan zal het nageslacht dat in de hemelen, “sterren”, en op de aarde, “zand”, is, al Gods zegeningen in volle omvang genieten.

Hb 11:13. Zoals al gezegd, onderbreekt de schrijver in Hb 11:13 zijn betoog om daar in Hb 11:17 mee verder te gaan. In deze onderbreking maakt hij enkele opmerkingen over het geloofsleven van de aartsvaders. Ze hebben niet alleen in geloof geleefd, ze zijn ook in geloof gestorven. Wat hun beloofd is, hebben ze tijdens hun leven niet ontvangen. Maar daardoor zijn ze het beloofde bij hun dood niet kwijt. Ze hebben het meegenomen in het graf. “Zij zagen het in de verte.” Hun geloof zag voorwaarts en ze hebben in geloof omhelsd wat ze in geloof hebben gezien. Daarvan hebben ze ook getuigd. Zij “beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren”, dat wil zeggen dat ze openlijk voor dit geloof zijn uitgekomen, ze hebben het niet voor zich gehouden (Gn 23:4; Ps 119:19).

In hun manier van leven zie je dat ze geen thuis op aarde hadden, maar er vreemdelingen en bijwoners waren. Ze eisten geen rechten op, want die hadden ze niet en ze hebben zich ook niet verbeeld die te hebben. Dat is met veel christenen wel anders.

Hb 11:14. De belijdenis van hen die in geloof gestorven zijn, was geen lippenbelijdenis die door hun praktijk weersproken werd. In hun praktijk zag je wat ze met hun mond beleden. Zij toonden duidelijk dat zij op zoek waren, dat wil zeggen dat zij verlangden, naar een vaderland. Dat doe je alleen als je zeker weet dat je daar nog niet bent.

Hb 11:15. Hun zoektocht bracht hen niet op de gedachte terug te keren naar het vaderland dat ze hadden verlaten. De begeerten van het vlees, de aantrekkelijkheden van de wereld, de verplichtingen van familierelaties, de zakelijke beslommeringen van het leven, het waren allemaal op verschillende wijzen en verschillende tijden een aanleiding om terug te keren. Toch deden ze het niet.

Het verschil tussen Lot en Abraham is hiervan een goed voorbeeld. Lot is met Abraham meegegaan, op reis naar het door God beloofde land. Maar hij heeft er geen verlangen naar. Als hij er eenmaal is aangekomen, maar elders een mooi gebied ziet, kiest hij dáárvoor (Gn 13:10-11). Abraham had terug kunnen gaan, hij was zijn land niet uitgegooid, hij was er zelf weggetrokken. Maar Abraham blijft voortgaan, verlangend naar de stad van God.

Hb 11:16. De aartsvaders verlangden niet terug naar hun oude vaderland, maar zagen uit naar een hemels, dat is een beter vaderland. Door daarnaar te verlangen eerden ze God. Hij had hun iets beters in het vooruitzicht gesteld en ze geloofden Hem op Zijn woord. Hun geloof was zo groot, dat zij inzagen dat Zijn beloften meer betekenden dan de letterlijke beschrijving ervan aangaf. Achter de beschrijving van de heerlijke beloften zagen ze Hem Die ze zal vervullen en er tegelijk het middelpunt van is.

Veel dingen in het christendom zijn ‘beter’ dan in het Jodendom, waarbij nu ook ‘een beter vaderland’. Dit vaderland is niet de hemel. Het gaat om de opstanding. Het is de plaats waar de opgestane en verheerlijkte heiligen tot in eeuwigheid zullen verblijven. In het kader van deze brief is dit hemelse vaderland het ‘toekomstige aardrijk’, of ‘de toekomstige eeuw’, en wel de hemelse zijde daarvan. Dit is het vrederijk, de dag van de Heer Jezus, waarnaar de aartsvaders hebben uitgezien (Jh 8:56). Het geloof van de aartsvaders zag de werkelijkheid, niet slechts iets vaags.

God schaamt Zich niet voor zulke gelovigen. Hij draagt, om zo te zeggen, met vreugde hun naam als ‘achternaam’. Zo is het toch, als je leest dat Hij de ‘God van Abraham’ is. Zou Hij ook met vreugde jouw naam als ‘achternaam’ dragen, denk je? Dat zal Hij zeker als jij ook die werkelijkheid van dat hemelse vaderland en die hemelse stad ziet en daarnaar leeft. Zijn stad is klaar om jou te ontvangen. God heeft daarvoor gezorgd. Het is de erfenis die is weggelegd in de hemelen en daar goed voor jou wordt bewaard (1Pt 1:4).

Lees nog eens Hebreeën 11:9-16.

Verwerking: Welke geloofskenmerken komen in het leven van Abraham tot uiting en wat kun jij daarvan leren?

Copyright information for DutKingComments