Hebrews 2:11-14

Wij zien Jezus

Hb 2:8. We hebben nog een stukje van het citaat uit Psalm 8 te goed, een stukje dat veel omvat. Er staat: “Alles hebt U onder zijn voeten onderworpen” (Ps 8:7b) Hiermee wordt de volkomen heerschappij van de Heer Jezus over de schepping aangegeven, zoals het vervolg duidelijk maakt. ‘Alles’ is ook echt alles en laat geen uitzondering toe. Het omvat alle dingen in de hemel en op de aarde, elk onderdeel van het geschapen universum. Waar je ook kijkt in het heelal, er is niets te vinden wat Hem niet onderworpen zal zijn.

Als je om je heen kijkt, is van die algemene heerschappij nog niets te zien. Je ziet veel ellende en verdriet. Dat komt omdat de mens door de zonde de heerschappij uit handen heeft gegeven en heeft verloren. Die heerschappij ligt nu in handen van de satan (Lk 4:6), die sinds de zondeval “de god van deze eeuw” en “de overste van deze wereld” is (2Ko 4:4; Jh 12:31). De vloek ligt over de schepping. Vreedzame dieren zijn roofdieren geworden en de aardbodem is begonnen dorens en distels voort te brengen.

Hb 2:9. Dat zal niet altijd zo blijven. Om te zien hoe het zal worden, moet je naar boven kijken. Daar zie je “Jezus”. En hoe zie je Hem daar? “Met heerlijkheid en eer gekroond.” Voor de aarde is de dag van Zijn kroning nog toekomst, maar in de hemel draagt Hij Zijn kroon al. God heeft Hem die plaats van eer gegeven als beloning voor Zijn werk op het kruis. Het lijden van de dood dat de Heer Jezus heeft ondergaan, is door God zo hooggewaardeerd, dat Hij Hem direct die alles en allen te boven gaande plaats bij Zichzelf heeft gegeven (Jh 13:31-32).

Vanwege dit lijden van de dood is de Heer Jezus “een weinig [of: een korte tijd] minder dan [de] engelen gemaakt”, want engelen kunnen niet sterven, terwijl de Heer Jezus wel is gestorven. En Hij is toch de Schepper van de engelen en daardoor hun Meester! Het is maar een korte tijd, slechts drie dagen, maar toch is Hij die tijd minder dan de engelen geweest. Zijn vernedering kent geen grenzen en daarom Zijn verhoging ook niet. Je ziet nog niet alles onderworpen, maar in het geloof zie je wel Hem aan Wie alles onderworpen zal zijn!

Daar gaat het de schrijver van de brief om: de blik te richten naar boven, naar Hem. En Hem zien is ook Zijn werk zien dat Hij op aarde in opdracht van God heeft gedaan. Hij nam de plaats van vernedering in om de dood te smaken voor het hele systeem dat ver van God was. (‘Smaken’ heeft de betekenis van ‘leren kennen door ermee in aanraking te komen’.) Waar de eerste mens zo schromelijk en onherstelbaar heeft gefaald, is de tweede Mens gekomen om het volledige recht op de schepping terug te verwerven.

Hij heeft dat recht verworven door God te verheerlijken op hetzelfde terrein waar de eerste mens heeft gefaald. Hij verheerlijkte God op het terrein waar de vijand, die de mens door zijn list had bedrogen, de heerschappij over de mens had in macht en verdorvenheid. Daarom smaakte de Heer Jezus de dood met het bijzondere doel om de kinderen te verlossen die God tot heerlijkheid zou brengen. Hij smaakte de dood ook, opdat de heerlijke gevolgen daarvan zich zouden uitstrekken naar al het geschapene, “voor alles”. Zo groot is de genade van God.

Voor het geloof is dit alles een enorme bemoediging. Je ziet een Mens in de heerlijkheid Die door de dood is heengegaan en opgestaan. Hij is de garantie dat het niet gaat om het tegenwoordige, maar om het toekomstige aardrijk. De weg die Hij is gegaan, door lijden tot heerlijkheid, is ook jouw weg. Door je oog op Hem gericht te houden krijg je de kracht om alle vervolging en lijden te doorstaan.

Hb 2:10. Vanaf dit vers zie je de Heer Jezus te midden van Zijn broeders, waar Hij ook de eerste plaats inneemt (Rm 8:29). Dit is de sfeer van intimiteit. “Het paste Hem”, betekent dat het paste bij Wie God is, bij Zijn hele manier van handelen die nooit in strijd met Zijn Wezen is. “Om Wie alle dingen zijn”, toont aan dat het bij het toekomstige aardrijk om God gaat, om Zijn verheerlijking. “Door Wie alle dingen zijn”, maakt duidelijk dat God de oorsprong is van al het nieuwe dat nog komt, dat Hij dit heeft gewild. Maar God doet het alles door de Zoon, Die het middelpunt is van het aardrijk dat nog komt, het duizendjarig vrederijk.

Dan lees je iets wonderlijks. Je leest over “zonen”, meervoud. Van deze ‘zonen’ lees je verder dat zij “tot heerlijkheid” worden geleid. Het hele doel van de brief is je oog te richten op het einddoel van de reis. Hier hoor je dat de Heer Jezus door vele zonen zal worden omringd wanneer Hij op aarde zal regeren in de heerlijkheid van het duizendjarig vrederijk. En wie zijn die zonen? Dat zijn de gelovige Hebreeën aan wie de brief is gericht, en ook jij hoort daarbij. Jij wordt hier als een van de ‘zonen’ gezien.

Het zijn er zelfs “vele”, niet slechts enkele. Jij en nog ontelbaar veel andere zonen zijn ooit een keer op weg gegaan naar de heerlijkheid. ‘Zonen’ zijn allen die in het geloof de Heer Jezus hebben aangenomen en uitzien naar Zijn terugkeer om het vrederijk op te richten.

De weg naar de heerlijkheid is echter een weg van beproeving en gaat door veel moeilijkheden. Maar er is een “overste Leidsman” (Hb 2:10; Hb 12:2; Hd 5:31; Hd 3:15), een Aanvoerder Die anderen voorgaat in de loop. Dat is de Heer Jezus.

Hij is de hele weg al gegaan en is al in de volmaaktheid. Hij is door alle lijden heengegaan waar de vele zonen op aarde doorheen moeten. Dit nu is wat God paste. Het zou niet bij God passen dingen van de ‘vele zonen’ te vragen waaraan dé Zoon geen deelgehad zou hebben. Het paste bij Gods Wezen dat Hij Zijn Zoon als overste Leidsman door eenzelfde weg van veel beproevingen heen in de heerlijkheid van het vrederijk zou brengen. Op deze wijze is de Zoon volmaakt geschikt gemaakt om de Leidsman te zijn voor alle zonen die nog op aarde een weg van beproeving hebben te gaan.

Hb 2:11. Je ziet hoezeer God Zijn Zoon verbindt met de vele zonen. Toch waakt de Heilige Geest ook voor een vereenzelviging van de zonen met de Zoon. Er moet altijd onderscheid gemaakt worden. Dat doet Hij door te spreken over “én Hij Die heiligt én zij die geheiligd worden”. Je ziet dit onderscheid ook in Johannes 20 waar niet staat ‘onze Vader’ en ‘onze God’, maar “Mijn Vader en uw Vader en Mijn God en uw God” (Jh 20:17; vgl. Mt 17:27).

Er staat hier ook niet dat de Zoon en de zonen ‘allen één’ zijn, maar dat ze “allen uit één” zijn. ‘Hij Die heiligt’ is Christus, de Zoon. Dat Hij heiligt, wil zeggen dat Hij uit de mensen van de wereld jou voor Zichzelf afzondert. ‘Zij die geheiligd worden’, zijn de gelovigen, de zonen.

Het wil zeggen dat Hij jou wijdt om Zijn metgezel te zijn en Hem na te volgen. Het gaat om jouw heiliging als gelovige. De Zoon wordt hier gezien als Mens, want alleen zo kan God mensen als zonen met de Zoon verenigen, ze tot één gezelschap, één volk vormen, met de Zoon natuurlijk aan het hoofd.

Daarom schaamt Hij, de Zoon, Zich niet om ons, de zonen, “broeders” te noemen. Dat betekent natuurlijk niet dat wij Hem ‘Broeder’ noemen. Dat zou een ongepast amicaal spreken zijn over Iemand Die zeker dicht bij ons is, maar voor Wie wij een diep respect hebben.

Hb 2:12. Aan de hand van drie nieuwe citaten uit het Oude Testament maakt de schrijver duidelijk hoezeer de Heer Jezus en de Zijnen ‘allen uit één’ zijn. In de drie citaten blijkt dat de Messias waarachtig Mens is en blijken de nauwe betrekkingen die Hij op grond daarvan met Zijn volk heeft.

Die betrekkingen konden pas tot stand komen nadat Hij het werk op het kruis had volbracht, in de dood was geweest en was opgestaan. Pas toen kon Hij tot hen over de Vader spreken als ‘uw Vader’ (Jh 20:17). Hij kon hen pas voorstellen aan de Vader, toen Hij als de tarwekorrel in de aarde was gevallen en was gestorven, met als gevolg veel vrucht (Jh 12:24). Die vrucht stelt Hij hier aan je voor: aan ‘broeders’, ‘zonen’, ‘kinderen’. Daar hoor jij bij! In alle drie verhoudingen zie je de bijzondere verbinding tussen de Heer Jezus en de Zijnen.

Het eerste citaat komt uit Psalm 22, een psalm die op indringende wijze spreekt over het werk van de Heer Jezus op het kruis als de Drager van de zonden. Zijn roep om verlossing wordt door God beantwoord in Zijn opwekking uit de doden (Ps 22:22b). Door Zijn opstanding zijn de gevolgen van dat enorme werk zichtbaar geworden. Een van de resultaten is dat Hij de Naam van Zijn Vader verkondigt aan hen die Hij ‘Mijn broeders’ noemt.

En daar blijft het niet bij. Dit verkondigen levert een nieuw resultaat op, namelijk dat Hij in het midden van Zijn broeders, de gemeente, en samen met hen, een lofzang zingt. Hijzelf heft de lofzang aan “in [het] midden van [de] gemeente”. Zijn lied is de dankbare lofzang als antwoord op het feit dat God Hem heeft opgewekt en verheerlijkt. En als resultaat van Zijn werk mogen jij en ik daarmee instemmen. Zo staan we met Hem in diezelfde positie voor God, een positie die we alleen aan Hem te danken hebben. Is dat niet groot?

Lees nog eens Hebreeën 2:8-12.

Verwerking: Wat leer je hier over de verbinding tussen de Heer Jezus en jou?

Aan de broeders gelijk geworden

Hb 2:13. Ons gedeelte begint met het tweede citaat waaruit op een prachtige wijze blijkt dat de Messias Mens is en dat Hij en de Zijnen ‘allen uit één’ zijn. Dat iemand mens is, komt nooit beter tot uiting dan in het vertrouwen stellen in God, wat de omstandigheden ook zijn. Het is een citaat van Jesaja (Js 8:17), die vastbesloten is volhardend op God te wachten en naar Hem uit te zien, terwijl hij zich bevindt te midden van een volk waarvoor God Zijn aangezicht vanwege hun zonden heeft verborgen. Dit vertrouwen kenmerkte de Heer Jezus toen Hij op aarde was. Dit vertrouwen mogen de ontvangers van de brief en ook jij hebben.

Wat mensen spottend tegen Hem zeiden toen Hij aan het kruis hing, “Hij vertrouwt op God” (Mt 27:43), was de kracht van Zijn leven tot in de dood. Dit vertrouwen in of op God is van fundamenteel belang in een situatie waarin nog niets blijkt van de verwezenlijking van Gods plannen, waarin alles op het tegendeel lijkt te wijzen. Alle tegenstand die Christus op Zijn weg op aarde ondervond, kon Zijn vertrouwen op God niet wegnemen of zelfs maar verminderen. Hij is hierin jouw en mijn voorbeeld.

Maar Hij is niet alleen een voorbeeld. Hij verbindt ons ook met Zichzelf in dit vertrouwen dat Hij in Zijn God heeft. Hij vertrouwt erop dat Hij en wij, de kinderen, samen door alle moeilijkheden heen zullen komen en zullen aankomen in de periode van zegen en vreugde waarnaar we uitzien. Ook dit is een aanhaling van Jesaja (Js 8:18). Wat Jesaja heeft gezegd van zichzelf en zijn kinderen, past de schrijver weer toe op Christus en het overblijfsel. “Ik en de kinderen” geeft aan dat Christus Zich als Mens heeft verbonden met de kinderen die God Hem heeft gegeven. Het gaat hier om de geestelijke kinderen van God in deze tijd. Zij staan in verbinding met Christus.

Het gaat niet om kinderen van Christus of kinderen van de Heer Jezus. Zulke uitdrukkingen gebruikt de Bijbel nergens voor gelovigen. Het gaat hier om de kinderen van God die door Hem aan de Heer Jezus zijn gegeven. Zoals de kinderen van Jesaja, ook in de betekenis van hun namen, een getuigenis van Gods trouw waren te midden van Gods volk, zo zijn de gelovigen dat nu te midden van de afvallige christenheid op aarde.

In dit citaat ligt een grote bemoediging. Met het vertrouwen dat Hem zo eigen is, ondersteunt Hij allen die door God aan Hem zijn gegeven. Hij wijst op hen en zegt als het ware tegen God: ‘Dit zijn de kinderen die U Mij hebt toevertrouwd. Ik zal ze veilig door alle moeilijkheden heen leiden en brengen waar Ik ben.’

Hb 2:14. Voordat God hen echter aan de Heer Jezus kon toevertrouwen, moest Deze Zelf eerst Mens worden. En dat niet alleen. Wilde de Heer Jezus ons als kinderen een met Zich doen zijn in Zijn positie voor God, dan was het nodig dat Hij Zich eerst met ons een maakte in onze nood. Daarvoor heeft Hij “bloed en vlees” aangenomen. Voordat Hij Mens werd, had Hij daar geen deel aan. Maar Hij moest er deel aan nemen om te kunnen sterven. Zijn dood was noodzakelijk omdat de mens aan de dood onderworpen was.

Door de zondeval had de satan beslag gelegd op de mens en hem in zijn macht gekregen, een macht die hij door de dood uitoefent. De Heer Jezus is gekomen om daar een einde aan te maken. Niets anders dan de dood kon de dood tenietdoen. Een mooi voorbeeld heb je in David die Goliath met zijn eigen zwaard doodde (1Sm 17:51). Het moest ook de dood van een mens zijn om de dood voor mensen teniet te doen. De Mens Christus heeft dat gedaan. Hierdoor heeft de opgestane Christus “de sleutels van de dood en de hades” (Op 1:18), dat wil zeggen dat Hij er volkomen gezag over heeft.

Hb 2:15. Door Zijn overwinning over de dood en het tenietdoen – dat is: uitschakelen of krachteloos maken – van de duivel heeft de Heer Jezus een geweldige verlossing bewerkt. Bij verlossen is sprake van een vijand die je zo totaal in zijn macht had, dat je zelf geen enkele mogelijkheid had je daaruit te bevrijden. Door angst voor de dood te zaaien zorgt de duivel ervoor dat de mensen in zijn greep blijven. De duivel heerst altijd door angst. De dood is de “koning van de verschrikkingen” (Jb 18:14). Voor ons is die angst weg, want Christus heeft de dreiging daarvan weggenomen. Nu jaagt de dood geen angst meer aan.

Hb 2:16. De Heer Jezus is niet naar de aarde gekomen om voor engelen te sterven. Hij had het “nageslacht van Abraham” op het oog. In letterlijke zin is dat het gezelschap aan wie deze brief is gericht. Zij zijn niet alleen lichamelijk nageslacht van Abraham, maar ook en vooral geestelijk zijn kinderen (Jh 8:33-39). Dit laatste zijn echter ook de gelovigen uit de heidenen (Gl 3:7-9; Rm 4:9-12) en daarom heeft Hij ook jou vastgegrepen en gered. Hij heeft je aangenomen, je bent van Hem.

Hb 2:17. Om jou en die talloos vele anderen te kunnen aannemen moest de Heer Jezus “in alles aan Zijn broeders gelijk worden”. Dat betekende dat Hij de hemel voor de aarde verruilde en als Mens te midden van mensen kwam wonen en aan hun leven deelnam. Dat was een enorme vernedering voor Hem. En als je dan bedenkt dat Hij onder de mensen de laagste plaats innam (Fp 2:5-8), heeft Hij echt alles meegemaakt wat een mens maar kan meemaken. Je kunt het zo erg niet bedenken of de Heer Jezus kan er over meepraten.

Op een volkomen wijze is Hij aan de broeders gelijk geworden. Hij heeft allen die Hij Zijn broeders noemt uit de macht van de duivel bevrijd. Dat heb je in Hb 2:14 gezien. Er waren echter ook zonden die moesten worden verzoend. Dat staat aan het eind van Hb 2:17.

Voor beide problemen was slechts één oplossing: de dood. Om te kunnen sterven moest de Heer Jezus Mens worden. Door Zijn dood en opstanding overwon Hij de dood en hem die de macht daarover had, dat is de duivel, en verzoende Hij de zonden van het volk van God. Met recht kan Hij daardoor “een barmhartig en trouw Hogepriester” zijn. Hij is ‘barmhartig’ met het oog op de ellende, de verzoekingen en beproevingen waarin je terechtkomt. Hij leeft met je mee. Hij is ook ‘trouw’. Dat is Hij aan Zichzelf en aan Zijn beloften. Hij houdt het doel voor ogen en leidt je daar naartoe, dwars door alle moeiten en nood heen.

Bij dat alles gaat het Hem om “de dingen die God betreffen”. Nooit doet Hij iets voor jou wat losstaat van God. Hij ziet jouw leven in verbinding met God. Zijn hogepriesterschap oefent Hij uit ten behoeve van jou, om jou te helpen in alles te beantwoorden aan Gods wil.

Eerst moest Hij op aarde als Hogepriester verzoening doen voor de zonden van Zijn volk. Dat heeft Hij gedaan en daardoor kan God met Zijn volk omgaan, kan Hij bij hen op aarde zijn. Zolang Zijn volk op aarde is, heeft het ondersteuning en bemoediging nodig. Vandaar dat de Hogepriester, nadat Hij op aarde het verzoeningswerk heeft volbracht, nu in de hemel is om daar voortdurend Hogepriester te zijn. Met God is alles in orde, de zonden zijn verzoend, maar er is nog een weg te gaan. Met het oog op die weg zet de Heer Jezus Zich in, opdat Gods volk op die weg God zal verheerlijken in plaats van Hem ontrouw te worden en zo de zegen te verspelen.

Hb 2:18. Er is niemand anders die Zijn volk zo hulp kan bieden als Hij. Vóór Zijn dood leidde Hij een volmaakt leven, waarin Hij alle beproevingen en verzoekingen leerde kennen die een mens kunnen overkomen. Er is geen lijden dat jij kunt meemaken, of Hij kent het (Js 63:9). Daardoor kan Hij met je mee lijden en je de nodige hulp geven. Die hulp heeft betrekking op de moeilijkheden die de trouwe gelovige ondervindt als hij de wil van God wil doen.

Geen gelovige redt het om op eigen kracht het einddoel te bereiken. Jij hebt hulp nodig, bijstand, medeleven, de voorbede van iemand die de gevaren van de reis kent én die heeft overwonnen. Het moet iemand zijn die in de zwaarste beproevingen heeft standgehouden en daardoor heeft geleden en daarom nu met anderen kan mee lijden. Die Iemand is de Heer Jezus.

Hij heeft tijdens Zijn leven op aarde alle zwakheden – niet: zonden, want daarmee had Hij alleen te maken toen Hij aan het kruis hing en dan ook nog alleen in de drie uren van duisternis (1Pt 2:24a) – van het Mens zijn ervaren. Hij weet wat het is om een hulpeloze baby en een opgroeiend kind te zijn. Hij weet wat het is om jongvolwassen en volwassen te zijn. Hij weet wat het is om honger en dorst te hebben en vermoeid en verdrietig te zijn. Hij weet wat het is om onbegrepen, veracht, verworpen, miskend en gelasterd te worden. Hij weet wat het is om te lijden en te sterven. Alles heeft Hij ondergaan om nu voor jou Hogepriester te kunnen zijn in de hemel.

De verzoekingen van de Heer Jezus in de woestijn zijn hierbij een prachtig voorbeeld. Hij werd verzocht in de aardse dingen, in de wereldse dingen en in de godsdienstige dingen (Lk 4:1-12). Op alle verzoekingen die de duivel op Hem uitprobeerde, antwoordde Hij met Gods Woord. De Heer Jezus is als de Hogepriester in de hemel voor jou bezig om jou Gods Woord indachtig te maken als je met verzoekingen van de duivel te maken krijgt. Als je Gods Woord blijft aanhalen, gaat de duivel op de vlucht.

Lees nog eens Hebreeën 2:13-18.

Verwerking: Wat heeft de Heer Jezus allemaal gedaan om Hogepriester te kunnen zijn? Waarin is Hij voor jou Hogepriester?

Copyright information for DutKingComments