Hosea 11:8

Hoe zou Ik …?

De Hs 11:8-11 zijn als een venster waardoor we in het hart van God kunnen kijken. We zien dan dat er een toekomstig herstel is voor Zijn volk. Na de aankondiging van het oordeel, dat noodzakelijk moet komen, is het alsof God de gedachte wil voorkomen dat het nu afgelopen is met Zijn volk.

Met Adama en Zeboïm is dat wel zo. Die steden bestaan niet meer. Ze zijn tegelijk met de omkering van Sodom en Gomorra van de aardbodem verdwenen. God heeft gedreigd Zijn volk te behandelen als Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm (Dt 29:23).

De herinnering aan wat Hij met die steden heeft moeten doen, bewerkt bij God grote innerlijke beroering. “Mijn hart keert zich in Mij om”, wil zeggen dat Zijn hart zich daartegen verzet, het ‘neemt een andere richting, verandert van gezindheid’. God heeft berouw over het kwaad dat Hij denkt hun aan te doen. Dit kan alleen, omdat God voorziet dat Zijn volk tot inkeer zal komen (vgl. Ri 10:16; Jr 31:20).

Zijn ontferming, die ten volle en niet slechts een beetje, wordt opgewekt, staat er garant voor dat het volk uit de ellende zal worden bevrijd waarin het door eigen schuld terecht is gekomen. Zo is dat altijd bij Hem ten opzichte van de mens en Zijn volk. Bij Hem is altijd aanwezig wat passend is voor de situatie, zowel de gevoelens van liefde en ontferming als de macht tot handelen.

De vraag “hoe zou Ik u prijsgeven, … u uitleveren?”, is niet bij God opgekomen toen Hij Zijn Zoon overgaf op het kruis, toen Hij Hem niet spaarde. Uit dat prijsgeven en uitleveren van Zijn Zoon komt een nieuw en wonderbaarlijk ‘Hoe?’ voor ons voort: “Hoe zal Hij Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” (Rm 8:32).

Copyright information for DutKingComments