Hosea 2:15-23

Nederlands vers (14)

Een deur van hoop

De terugkeer uit de woestijn in het land wordt met prachtige woorden weergegeven door Salomo in het boek Hooglied: “Wie is zij die daar opkomt uit de woestijn, leunend op haar Liefste?” (Hl 8:5). Hier zien we Israël, niet meer leunend op eigen kracht, maar op haar Geliefde. Hij heeft tot haar hart gesproken en haar zegeningen in het vooruitzicht gesteld. Daarom trekt ze op uit de woestijn.

De troost die de HEERE voor Zijn volk heeft, komt niet alleen in woorden tot uiting. Hij zal haar in Zijn genade ook de toegang geven tot Zijn zegeningen. Het zijn zegeningen die Hij haar eerst heeft gegeven en vervolgens heeft ontnomen. Nu ze geleerd heeft dat alle zegen alleen van God komt, mag ze die opnieuw uit Gods hand aannemen. In Zijn genade noemt Hij de wijngaarden zelfs “haar wijngaarden”. Die wijngaarden vertegenwoordigen hier de zegeningen van het land Kanaän.

“Het dal Achor” herinnert aan Gods oordeel over de zonde (Jz 7:1; 24-26). Als Israël dit oordeel over de zonde die onder hen is gebeurd in opdracht van God heeft voltrokken, kan de deur die toegang geeft tot de zegen weer open. Zo wordt een ‘droefheid’ – dat is wat Achor betekent – tot een deur van hoop (vgl. Js 65:10).

Ook voor ons persoonlijk is het waar. Het dal waar wij onze zonde belijden en veroordelen, wordt een plaats van hoop. Een dal spreekt van vernedering. Vernedering, onze zonden oordelen, is het startpunt van het opnieuw gaan beleven van de gemeenschap met God. In Golgotha zien we ten diepste deze plaats van oordeel, maar waar ook de deur van de hoop wijd is opengezet.

Als Israël in de toekomst de zegeningen van het land opnieuw mag bezitten, “zal zij zingen”, zoals ze dat gedaan heeft bij de Rode Zee na haar verlossing uit de slavernij van Egypte (Ex 15:1). Zingen is letterlijk antwoorden dat wil zeggen antwoorden bij het beurtgezang (Ex 15:21a). Dit is het lied “in de dagen van haar jeugd”.

Bij de zegeningen die ze in de toekomst weer zal genieten, zal ze de blijdschap van haar eerste bevrijding en verlossing opnieuw beleven. Genade geeft een nieuw begin aan haar geschiedenis, die gepaard gaat met onwankelbare zegeningen. De frisheid van deze hernieuwde jeugd die voor het hele volk zal aanbreken, zal dan niet meer verloren gaan.

Nederlands vers (15)

Mijn Man

In de toekomst, als God Zijn volk in genade weer voor Zich heeft gewonnen, zal Hij voor hen als een Echtgenoot zijn. Hij wil dan niet langer een Meester (Baäl) voor hen zijn en als zodanig worden aangesproken. Mogelijk dat Israël de HEERE als Baäl is gaan aanspreken. Als het volk nog wel vasthoudt aan een verbinding met God, maar de liefde voor Hem niet meer aanwezig is, wordt Hij gezien als een van de vele goden aan wie men zich onderwerpt. Wat Israël betreft, zal aan die situatie in de toekomst een einde komen. Dan zal Israël weer in de rechte liefdesverhouding tot Hem komen te staan (Js 54:5).

Ook binnen de christenheid leeft de gedachte dat God een onbuigzame Heerser is, aan Wiens ijzeren wil niemand kan ontkomen. God wil aan die situatie, die het leven van veel christenen tot een uiterst sombere aangelegenheid maakt, graag een einde maken. Deze christenen leven bij wijze van spreken in het dal Achor, maar dan zonder de deur van de hoop te kennen die dit dal ook inhoudt. Altijd zien zij God als een God Die toornt over de zonde, hun zonde. Maar het lijkt of ze blind zijn voor de deur die God juist op dat moment opent.

God wil van hen blijde, dankbare christenen maken die Hem mogen kennen en aanspreken als Vader, in plaats van ‘een God Die gedurig toornt’. Wie God alleen als een toornende Heerser kent, heeft een eenzijdig en daarmee onjuist beeld van Hem. God wordt daardoor op één lijn gezet met de afgoden die ook geheel willekeurig handelen, zonder enige genegenheid voor hun aanbidders. Afgoden zijn altijd eisende goden. Wie de God en Vader van de Heer Jezus Christus voorstelt als een louter eisende God, maakt een karikatuur van Hem en slaat geen acht op de gevende en vergevende God. In Jezus Christus heeft God alles gegeven om een mens tot Zijn kind te kunnen maken en hem tot Vader te zijn. “God zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!” (2Ko 9:15).

Nederlands vers (16)

Geen andere namen meer

Door haar bekering zal het afgelopen zijn met haar dienen van de afgoden. De namen van de afgoden zullen niet meer worden genoemd (vgl. Ps 16:4). Het zal kenmerkend zijn voor de tijd waarin Israël weer leeft in trouw aan zijn God, dat andere goden niet meer in beeld komen (Zc 13:2a). Het herstelde volk dat weer in het land woont, zal dan de wet in hun hart hebben geschreven en daarnaar ook handelen. Het zal dan geen moeite meer hebben met het woord dat hun bij de Sinaï gezegd is en dat daarna door hen zo vaak is overtreden (Ex 23:13).

Voor ons, christenen, staat in Gods Woord eenzelfde waarschuwing: “Maar laat hoererij en alle onreinheid of hebzucht onder u zelfs niet genoemd worden, zoals het heiligen past, alsook oneerbaarheid, en zotte praat of lichtzinnige taal, die niet gepast zijn, maar veeleer dankzegging” (Ef 5:3-4). Wie durft beweren dat hij zich nog nooit aan een of meerdere van de genoemde uitingen schuldig gemaakt heeft? Dubbelzinnige opmerkingen horen niet uit de mond van een christen te komen. Seksueel getinte praat past niet bij kinderen van God. Allerlei oneerbare toespelingen naar iemand van het andere geslacht zijn uit de boze en niet uit God. Uitspraken die aan hebzucht doen denken, zijn een aanwijzing dat we niet tevreden zijn met wat we hebben.

Tegenover al die uitingen van het vlees, uitingen die kenmerkend zijn voor de wereld, staat één enkel ander woord: “Dankzegging.” Wie dankt, staat in verbinding met God als de Gever, de Bron van alle goede gaven en elk rein woord. God wil dat we alleen met Hem in verbinding staan en vanuit die relatie leven. Dan is er geen ruimte meer voor enige vorm van afgoderij.

Nederlands vers (17)

Vrede op aarde

In het toekomstige vrederijk zal de dierenwereld niet meer worden gekenmerkt door angst voor de mens die er sinds de zondeval is (Gn 9:2). De vrede die Israël dan als volk zal bezitten, zal zijn uitstraling hebben over de hele aarde, inclusief het dierenrijk. Jesaja spreekt in zijn profetie uitbundig over die tijd en de dan heersende vrede (Js 11:6-9). Wat Hosea hier zegt, zal letterlijk in vervulling gaan.

Er is ook een toepassing te maken. In de verschillende dieren kunnen we de instrumenten van Gods oordelen zien, dat wil zeggen de verschillende vijanden door wie God Zijn volk heeft gekastijd. Als de vijandige volken hun door God opgedragen taak hebben volbracht, wordt met hen ook een verbond gesloten. Zo zullen ook zij delen in de zegen die Israëls deel zal zijn (Js 19:22-25). De oorlog, door de eeuwen heen de gesel van de aarde en hier voorgesteld door “boog, zwaard en strijd”, zal er niet meer zijn. De HEERE zal deze dingen van de aarde doen verdwijnen en de oorlog zal niet meer geleerd worden (Js 2:4; Mi 4:3). Hij “zal hen onbezorgd doen neerliggen” wat wil zeggen dat Zijn volk in vrede zal wonen.

Nederlands vers (18)

Israël weer door God tot bruid genomen

God spreekt hier rechtstreeks tot Israël. Er wordt een nieuw begin gemaakt, alsof Israël nooit ontrouw is geweest. Het is een nieuw verbond, dat komt in de plaats van het oude, dat door Israël verbroken is. De nieuwe verbintenis die God dan met Zijn volk aangaat, is “voor eeuwig” en zal nooit meer verbroken worden. Israël zal dan niet meer van God wegdwalen, want Gods wet is in hun hart geschreven.

De basis van deze verhouding is meervoudig. Voorop staat “in gerechtigheid en in recht”. Hierin komt de volmaakt wettige basis voor dit huwelijk tot uiting. Het is geen verhouding waarbij de zonde door de vingers is gezien. Al de ontrouw van het volk is door God rechtvaardig geoordeeld, terwijl er op grond van het werk van Zijn Zoon een overblijfsel gespaard blijft. Aan dit overblijfsel, dat Jezus als de Christus belijdt, zal God al Zijn beloften vervullen. Omdat door Christus volledig is voldaan aan Gods gerechtigheid, heeft Christus ook recht op de vervulling van de beloften. Hij staat in Zijn recht wanneer Hij het volk weer aanneemt tot Zijn bruid.

Behalve gerechtigheid en recht liggen ook “goedertierenheid en … barmhartigheid” ten grondslag aan het herstel van de verhouding tussen de HEERE en Zijn bruid. Hierdoor komt tot uiting dat God met Zijn hele hart voor Zijn bruid zorg draagt. Dit wijst op Gods gezindheid voor Zijn volk en Zijn bewogenheid met de ellendige toestand waarin het heeft verkeerd. Wat de verhouding tussen de Messias en Zijn aardse volk kenmerkt, vinden we ook terug in de wijze waarop de Messias in het vrederijk regeert: “Gerechtigheid en recht zijn het fundament van Uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor Uw aangezicht uit” (Ps 89:15).

Het is voor sommigen moeilijk te begrijpen dat de Heer Jezus twee bruiden heeft, een aardse bruid, Israël, en een hemelse bruid, de gemeente, “de bruid, de vrouw van het Lam” (Op 21:9). Maar we moeten bedenken dat het om beeldspraak gaat. Het gaat om een voorstelling van de verhouding tussen de Heer Jezus en Israël en een voorstelling van de verhouding tussen de Heer Jezus en de gemeente. Met zowel Israël op aarde, als de gemeente in de hemel, onderhoudt de Heer Jezus een nauwe band van liefde en gemeenschap. Die verhouding en die band, die Hij zowel met Israël als met de gemeente heeft, kan niet beter worden voorgesteld dan door het beeld van het huwelijk.

Nederlands vers (19)

Trouw

Het vijfde kenmerk, na de vier van het vorige vers, waarop de nieuwe verhouding tussen God en Zijn volk is gebaseerd, is “trouw”. Dit kenmerk van trouw zal zeker ook voor het volk gelden in hun relatie met God. Ze zullen Hem niet meer ontrouw worden. Voor God is dit altijd zo: “Als wij ontrouw zijn – Hij blijft trouw, want Zichzelf kan Hij niet verloochenen” (2Tm 2:13).

Dat Hij trouw is, blijkt ook daaruit dat Hij garant staat voor al Zijn aan Israël gegeven beloften. Hij zal die vervullen. Zij zullen niet opnieuw van de HEERE wegdwalen, omdat ze Hem echt zullen kennen. Dat is het resultaat van het nieuwe hart dat ze dan zullen hebben gekregen, waarin God Zijn wetten heeft geschreven (Hb 8:8-12; Jr 31:31-34). Het is deze kennis van de HEERE die kenmerkend is voor het vrederijk (Js 11:9). Deze kennis is nu nog niet aanwezig (Hs 2:7; Hs 4:1; 6).

Nederlandse verzen (20-21)

De HEERE verhoort

Het hart van het volk is tot God teruggebracht. De verbroken verhouding tussen God en Zijn volk is hersteld. Na het herstel van de innerlijke band staat niets de stroom van Gods zegen meer in de weg. Maar die stroom van zegen komt pas, nadat het volk erom heeft gevraagd. God wil Zich doen kennen als een God Die verhoort. Dat staat voorop. Al het andere is slechts de uitwerking ervan. Terwijl Israël de zegeningen van het land eerst heeft gezien als het eigen bezit, erkennen ze nu door hun gebed dat het zegeningen zijn die van God moeten komen, uit genade geschonken.

Zij rekenen voor hun behoeften niet meer op de gunst van de afgoden. Israël heeft de zegen toegeschreven aan de Baäls. Daarom heeft God hun die zegen ontnomen, opdat ze zouden leren dat Hij de Gever is (Hs 2:6-7). Nu is er voor afgoden geen plaats meer. In de herstelde betrekking met hun God maken ze Hem nu in het gebed hun behoeften bekend. Daarop zal Hij antwoorden, en hoe! Er zal een onafgebroken stroom van zegen zijn tussen de HEERE en Zijn aardse volk.

Hemel en aarde zijn sinds de zondeval van de mens van elkaar gescheiden. Sinds die tijd heeft de satan de macht op aarde (Lk 4:5-6) en verschijnt hij voor God in de hemel als de aanklager van de gelovigen (Op 12:10). Maar in de tijd van zegen die dan voor Israël zal zijn aangebroken, zal de macht van de satan verbroken zijn. Op aarde kan hij gedurende die tijd geen kwaad meer aanrichten (Op 20:2-3). En de hemel zal, nadat hij daaruit verwijderd is, van zijn aanwezigheid gezuiverd zijn (Op 12:10).

Dan zal er een prachtige harmonie bestaan tussen de hemel en de aarde. Ook zal er een prachtige harmonie zijn tussen zaaiing en oogst. De keten van zegen vindt zijn oorsprong in God. Het eerste wat gezegd wordt, is: “Ik zal verhoren.” Dat zegt God en vervolgens begint de zegen te stromen. De hemel zal aan God vragen om aan de aarde regen, dat is zegen, te mogen geven en God zal verhoren. Maar de vraag van de hemel komt van de aarde. De aarde wordt gezien als een persoon die aan de hemel om regen vraagt. De hemel zal reageren en de zegen geven.

Maar ook de vraag van de aarde staat niet op zichzelf. Op haar beurt is de aarde door het koren, de nieuwe wijn en de olie om vruchtbaarheid gevraagd. Daarom vraagt de aarde aan de hemel om regen. Maar ook de vraag van het koren, de nieuwe wijn en de olie staat niet op zichzelf. Jizreël heeft gevraagd om de vrucht van het land. Jizreël vraagt dus als eerste. Jizreël is Israël zoals het in die tijd door God gezaaid zal zijn in het land – zie ook de verklaring bij Hosea 1:11. Israël is het voorwerp van Gods zegen. Zo zullen de hemel en de aarde en de vrucht van de aarde – in het vrederijk – voorzien in de behoeften van het volk van God.

Het is schitterend om te zien hoe hier de gebeden op elkaar zijn afgestemd. Alle gebeden hebben eenzelfde doel, elke schakel in deze gebedsketen werkt daaraan mee. Het gaat om zegen voor Gods volk. De hemel wordt verhoord door God Die regen zal geven. Daardoor zal Jizreël de zegen van het land kunnen genieten als komend uit Gods hand en als verhoring van het gebed.

De inhoud van deze gebeden heeft ons wel wat te zeggen. God wil Zijn huidige volk, de gemeente, ook graag zegenen. Bidden we daar wel voor? Daarbij gaat het om het genieten van wat God ons al heeft gegeven. God heeft ons “gezegend … met alle geestelijke zegening in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3). Maar Paulus bidt voor de Efeziërs dat God hun geeft dat ze er ook van zullen genieten (Ef 1:16b-19; vgl. Ko 1:9-10; Ko 4:2-3). Als we ons in onze gebeden meer zouden richten op de inhoud van wat Paulus bidt, zou er dan niet meer echte zegen van God in Christus door ons worden genoten?

Ten aanzien van het herstel van Israël in hun betrekking tot de HEERE is nog meer resultaat te melden. Er zal niet alleen zegen zijn voor Israël, maar de hele aarde zal in die zegen delen. De hele schepping zal dan vrijgemaakt zijn van de vloek die erop is komen te liggen door de zondeval. De vrijmaking van de schepping wordt verbonden aan “de openbaring van de zonen van God” (Rm 8:19-21).

Als de Heer Jezus terugkomt en die heerlijke tijd voor Israël en de hele aarde zal aanbreken, komt Hij niet alleen. Allen die zonen van God zijn geworden door het geloof in dé Zoon van God, zullen Hem vergezellen (Op 19:14). Samen met al de gelovigen van het Oude Testament en ook met allen die na de opname van de gemeente tijdens de grote verdrukking zijn omgebracht, zullen ze “met Hem duizend jaren regeren” (Op 20:4-6).

Nederlands vers (22)

U bent Mijn volk

God is tot Zijn doel gekomen. Hij heeft Zijn volk terug aan Zijn hart en in Zijn land. Het door en voor Hem gezaaide volk zal in gemeenschap met Hem de volle zegen genieten. In die tijd, de tijd van het vrederijk, zal de situatie, die Hosea in zijn dagen moest verwoorden in de namen van zijn kinderen (Hs 1:4; 6; 9), totaal omgekeerd zijn. Het ‘God verstrooit’, de ene betekenis van ‘Jizreël’, waarin Zijn oordeel tot uitdrukking komt, wordt veranderd in ‘God zaait’, de andere betekenis van ‘Jizreël’. Daarmee wordt Gods zegen tot uitdrukking gebracht. Dat God hier spreekt over zaaien, doet, behalve aan de zegen voor het zaad, ook denken aan vermenigvuldigen, in aantal toenemen. Het volk zal genieten van de zegen, maar zal ook zeer talrijk worden en in menigte uitbreiden (Js 54:3).

Paulus haalt dit vers aan in zijn brief aan de Romeinen (Rm 9:25). In Romeinen 9 haalt hij ook, zoals we hebben gezien, Hosea 1:10 aan (Rm 9:26). Dat citaat dient ertoe om te laten zien dat God genade niet beperkt kan blijven tot de Jood. Het citeren van Hosea 2:22 dient een ander doel. Dit vers maakt duidelijk dat, hoewel genade zonder enig onderscheid wordt bewezen aan Jood en heiden, er voor de Jood toch een aparte zegen overblijft. Die zegen is: herstel in zijn land.

Ook Petrus verwijst in zijn eerste brief naar dit vers. Hij belicht weer een ander aspect. Uit zijn brief blijkt dat hij schrijft aan bekeerde Joden “in [de] verstrooiing” (1Pt 1:1). Hij schrijft hun: “U die vroeger geen volk was, maar nu Gods volk bent, die aan geen barmhartigheid deel had, maar nu barmhartigheid hebt verkregen” (1Pt 2:10). Daarmee verwijst Petrus naar het vers hier. Hij wil hiermee duidelijk maken dat de gelovige Joden aan wie hij schrijft, al in de betrekking tot God staan die het hele volk pas in de toekomst zal hebben.

Als Joden van nature rust op hen het oordeel dat God in Hosea heeft bekendgemaakt. Als bekeerde Joden zijn ze al als Gods volk aangenomen en hebben ze Zijn barmhartigheid al verkregen. Dat ze door hun geloof in de Heer Jezus bij de gemeente zijn gevoegd, is ook waar, maar dat feit wordt hier niet door Petrus genoemd. Het is hem erom te doen, zijn Joodse broeders te laten zien wat zij, door het geloof in de Messias, van God hebben ontvangen.

Zoals we al bij de naam ‘Jizreël’ hebben gezien, worden hier ook de andere namen die in Hosea 1 genoemd worden, “Lo-Ruchama” en “Lo-Ammi”, door Gods genade ten goede veranderd. In Hosea 1 betekenen ze oordeel. Hier krijgen ze een positieve betekenis, die doet denken aan barmhartigheid en zegen. God ontfermt Zich over Lo-Ruchama, dat ‘geen ontferming’ betekent. Tegen Lo-Ammi, dat ‘niet Mijn volk’ betekent, zegt Hij: “U bent Mijn volk.”

Het volk kan bij zoveel goedheid alleen maar uitroepen: “Mijn God.” Daarmee geven ze uitdrukking aan al de gevoelens van dankbaarheid, bewondering en lofprijzing die hun harten vervullen. Dit doet denken aan wat we van Thomas lezen. Thomas is een beeld van het overblijfsel, dat pas tot geloof komt als het de opgestane Heer ziet. Maar als Thomas Hem ziet, zegt hij, met eerbied en ontzag vervuld: “Mijn Heer en mijn God!” (Jh 20:28).

Copyright information for DutKingComments