Hosea 2:2

Nederlands vers (1)

Oproep om aan te klagen

De oproep om “uw moeder”, dat is Israël, aan te klagen – of: een rechtsgeding met haar aan te gaan –, wordt gericht tot de Godvrezenden binnen datzelfde Israël. Het is een getrouw overblijfsel dat Gods kant kiest tegenover de zonde. Het ‘aanklagen’ waartoe wordt opgeroepen, is een gepast en nederig getuigen tegen het kwaad, in het besef deel uit te maken van hetzelfde volk dat wordt aangeklaagd. Dat deze oproep twee keer na elkaar klinkt, geeft aan hoe noodzakelijk de aanklacht is. De tijd is er meer dan rijp voor. Langer uitstel zou de schijn wekken dat God onverschillig is tegenover de zonden van Zijn volk.

Als God getuigt tegen het kwaad, moeten de trouwe gelovigen dat ook doen. Hosea is zo’n trouwe gelovige, evenals zij die in het vorige hoofdstuk zijn “broeders” en “zusters” worden genoemd (Hs 1:12). Net als Hosea zijn ook zij verontwaardigd over de zonde van ontrouw waaraan het volk zich schuldig maakt. Zij voelen het kwaad en spreken erover en handelen ermee naar Gods wil en zoals Zijn Geest hun duidelijk maakt.

De oproep komt tot de individuele, trouwe gelovige om ervan te getuigen dat het volk als geheel zich op de weg van de zonde bevindt. Maar het geeft extra moed om dit getuigenis onbevreesd te geven als we weten dat we, ook in ons getuigenis tegen het kwaad, er niet alleen voor staan, maar dat anderen die gevoelens met ons delen. Door duidelijk afstand te nemen van het kwaad en er niet aan mee te doen, er zich zelfs van af te zonderen, krijgt dit getuigenis zijn ware kracht.

Niemand kan een waarachtige getuige tegen heersend kwaad zijn als hij ermee verbonden blijft. Deze oproep kan vandaag worden toegepast op een plaatselijke gemeente die wereldse invloeden toelaat en afwijkt van de Schrift. Daartegen moeten we onze stem laten horen en actie ondernemen. Afwijken van Gods gedachten moet aan de kaak worden gesteld.

Als er, na herhaalde verzoeken, nog geen gehoor gevonden wordt, moet er scheiding plaatsvinden. Dit kan pas gebeuren als alle pogingen om tot inkeer te komen hebben gefaald, als gebleken is dat men de ongerechtigheid niet oordeelt, maar laat bestaan of er bewust mee in verbinding blijft. De oproep is dan: “Laat ieder die de Naam van [de] Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid” (2Tm 2:19b; vgl. Op 18:4-5).

God kan Israël niet meer als Zijn vrouw erkennen. Door haar huwelijksontrouw heeft zij de huwelijksband doorgesneden. Door haar hoererij heeft zij het verbond met Hem verbroken. Ze blijkt geen enkel gevoel van schaamte te bezitten. Ze wordt niet meer schaamrood, weet niet meer wat blozen is. In plaats daarvan staat het verlangen naar ontucht op haar gezicht te lezen. Jeremia spreekt erover dat zij “het voorhoofd van een hoer” (Jr 3:3) heeft. Maar het staat niet alleen op haar gezicht te lezen, ook de praktijk bewijst haar volledige ontrouw tegenover God. Zoals hoeren schaamteloos de borsten ontbloten, zo biedt ook Israël zichzelf aan, zonder enig schaamtegevoel, om haar minnaars te verleiden.

God is in Zijn beschrijving van de ontrouw van Zijn volk bepaald niet vleiend. Zonder terughoudendheid vergelijkt Hij de houding en het gedrag van Zijn volk met die van een brutale hoer. Hij doet dat, opdat de Israëlieten oog zullen krijgen voor het weerzinwekkende van hun gedrag en tot inkeer zullen komen. Je zult toch maar worden vergeleken met een hoer!

Wij kunnen schande spreken van Israëls gedrag, maar dan hebben we niet begrepen dat hetzelfde tegen ons wordt gezegd (2Ko 11:3; Jk 4:4). Als dat doordringt, wat is dan onze reactie? Het is mogelijk om boos of met onverschilligheid te reageren, maar er kan ook erkenning zijn. In de hoop op die laatste reactie volgt de aansporing, zowel tot Israël als tot ons, om de ontucht in houding en gedrag weg te doen.

Het laatste gedeelte van het vers wijst erop dat dit overspel op een verborgen plek, in het geheim, plaatsvindt. Als verborgen zonden worden beleden en weggedaan, kan Christus die plaats innemen. De bruid in Hooglied zegt van Hem: “Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre dat tussen mijn borsten overnacht” (Hl 1:13). Ieder die de Heer Jezus ‘mijn Liefste’ noemt, zal niet toelaten dat iets of iemand Hem van die plaats verdringt.

Copyright information for DutKingComments