Hosea 2:23

Nederlands vers (22)

U bent Mijn volk

God is tot Zijn doel gekomen. Hij heeft Zijn volk terug aan Zijn hart en in Zijn land. Het door en voor Hem gezaaide volk zal in gemeenschap met Hem de volle zegen genieten. In die tijd, de tijd van het vrederijk, zal de situatie, die Hosea in zijn dagen moest verwoorden in de namen van zijn kinderen (Hs 1:4; 6; 9), totaal omgekeerd zijn. Het ‘God verstrooit’, de ene betekenis van ‘Jizreël’, waarin Zijn oordeel tot uitdrukking komt, wordt veranderd in ‘God zaait’, de andere betekenis van ‘Jizreël’. Daarmee wordt Gods zegen tot uitdrukking gebracht. Dat God hier spreekt over zaaien, doet, behalve aan de zegen voor het zaad, ook denken aan vermenigvuldigen, in aantal toenemen. Het volk zal genieten van de zegen, maar zal ook zeer talrijk worden en in menigte uitbreiden (Js 54:3).

Paulus haalt dit vers aan in zijn brief aan de Romeinen (Rm 9:25). In Romeinen 9 haalt hij ook, zoals we hebben gezien, Hosea 1:10 aan (Rm 9:26). Dat citaat dient ertoe om te laten zien dat God genade niet beperkt kan blijven tot de Jood. Het citeren van Hosea 2:22 dient een ander doel. Dit vers maakt duidelijk dat, hoewel genade zonder enig onderscheid wordt bewezen aan Jood en heiden, er voor de Jood toch een aparte zegen overblijft. Die zegen is: herstel in zijn land.

Ook Petrus verwijst in zijn eerste brief naar dit vers. Hij belicht weer een ander aspect. Uit zijn brief blijkt dat hij schrijft aan bekeerde Joden “in [de] verstrooiing” (1Pt 1:1). Hij schrijft hun: “U die vroeger geen volk was, maar nu Gods volk bent, die aan geen barmhartigheid deel had, maar nu barmhartigheid hebt verkregen” (1Pt 2:10). Daarmee verwijst Petrus naar het vers hier. Hij wil hiermee duidelijk maken dat de gelovige Joden aan wie hij schrijft, al in de betrekking tot God staan die het hele volk pas in de toekomst zal hebben.

Als Joden van nature rust op hen het oordeel dat God in Hosea heeft bekendgemaakt. Als bekeerde Joden zijn ze al als Gods volk aangenomen en hebben ze Zijn barmhartigheid al verkregen. Dat ze door hun geloof in de Heer Jezus bij de gemeente zijn gevoegd, is ook waar, maar dat feit wordt hier niet door Petrus genoemd. Het is hem erom te doen, zijn Joodse broeders te laten zien wat zij, door het geloof in de Messias, van God hebben ontvangen.

Zoals we al bij de naam ‘Jizreël’ hebben gezien, worden hier ook de andere namen die in Hosea 1 genoemd worden, “Lo-Ruchama” en “Lo-Ammi”, door Gods genade ten goede veranderd. In Hosea 1 betekenen ze oordeel. Hier krijgen ze een positieve betekenis, die doet denken aan barmhartigheid en zegen. God ontfermt Zich over Lo-Ruchama, dat ‘geen ontferming’ betekent. Tegen Lo-Ammi, dat ‘niet Mijn volk’ betekent, zegt Hij: “U bent Mijn volk.”

Het volk kan bij zoveel goedheid alleen maar uitroepen: “Mijn God.” Daarmee geven ze uitdrukking aan al de gevoelens van dankbaarheid, bewondering en lofprijzing die hun harten vervullen. Dit doet denken aan wat we van Thomas lezen. Thomas is een beeld van het overblijfsel, dat pas tot geloof komt als het de opgestane Heer ziet. Maar als Thomas Hem ziet, zegt hij, met eerbied en ontzag vervuld: “Mijn Heer en mijn God!” (Jh 20:28).

Copyright information for DutKingComments