Hosea 2:6-7

Nederlands vers (5)

Dorens en een muur

Dit vers geeft aan hoe God handelt met Zijn volk om het terug te brengen van de eigen weg die het gaat. Hij gebruikt hierbij twee keer beeldspraak: “Met dorens omheinen” en “met een muur omgeven”. Een weg die met dorens versperd is, is een weg waarop een ondoordringbare versperring is aangebracht. Je kunt die weg alleen opgaan als je het ervoor over hebt dat je pijnlijke verwondingen oploopt. De weg van de zonde wordt onaantrekkelijk gemaakt, de pijnlijke kant ervan wordt getoond.

Iemand kan van een zondige weg worden afgehouden als hem in felle kleuren wordt geschilderd dat die weg bijvoorbeeld de ruïnering van zijn gezondheid zal betekenen. Een militair oefenterrein of een mijnenveld kan door prikkeldraad worden afgezet omdat het levensgevaarlijk is dit terrein of veld te betreden. Wie zich van de waarschuwingen niets aantrekt en zich er toch op wil wagen, moet de gevolgen dragen. Hij kan heel wat kleerscheuren oplopen en ook lichamelijke verwondingen, hij loopt zelfs de kans gedood te worden. Alleen een dwaas trekt zich niets van dorens of prikkeldraad aan.

Maar God heeft nog een middel. Hij zal de toegang tot het door de zonde platgetreden pad met een muur afsluiten. Dat doet Hij om de illegale gebruikers – Zijn ontrouwe volk – van het pad van de zonde weer op het rechte pad te brengen. God richt een muur op, een muur die voor afzondering zorgt, waardoor Zijn volk van haar minnaars wordt gescheiden (vgl. Jb 19:8).

Dit gebeurt als Hij Israël verstrooit. Dan bestaan ze niet meer als natie en hebben als natie geen contact meer met vreemde volken en hun goden. Zo kan zij geen overspel meer plegen met de afgoden. In Hosea 3 wordt dit nader uitgewerkt, maar hier wordt dit oordeel beschreven als een tuchtmaatregel die moet leiden tot bekering (Hs 2:6).

Nederlands vers (6)

Het besluit om terug te keren

In dit vers volgt de uitwerking van wat God in Hs 2:5 heeft gedaan. Als Israël tevergeefs een beroep doet op de volken van wie ze zoveel voordeel hebben genoten, zullen ze zich gaan herinneren dat ze het bij God zo slecht nog niet hebben gehad. Ze zullen naar Hem terugkeren. Helaas ontbreekt de belijdenis van zonde. Er is van berouw geen sprake. Van walging over hun zonde is niets te bekennen en de afgoden worden niet opgegeven.

Met de verloren zoon in Lukas 15 gaat dat anders. Die jongen denkt ook dat het in de wereld beter is dan thuis. Maar als hij in de ellende zit, herinnert hij zich hoeveel beter hij het thuis heeft gehad. Als hij opstaat en teruggaat naar huis, doet hij dat wél met een belijdenis (Lk 15:13-20).

Zou Israël ook maar met zo’n belijdenis naar God teruggekeerd zijn. Het volgende vers maakt duidelijk dat zij er geen besef van hebben dat God hun alles, wat zij aan de afgoden toeschrijven, heeft gegeven.

Dit beeld van Israël is ook van toepassing op naamchristenen. Men zoekt de wereld en zijn voordelen, zijn rijkdom en voorspoed, het aangename bestaan, zonder te vragen naar God. Maar het kan gebeuren dat er in de wereld geen voordeel meer te halen is, bijvoorbeeld door een natuurramp die alle overvloed van een land wegneemt, of door een ziekte die aan alle plannen een einde maakt. Dan ontstaat de neiging om die aloude ‘godsdienst’ toch maar weer van stal te halen. In oorlogstijd stromen de kerken vol en als er persoonlijke nood is, begint men vaak weer te bidden. Maar als men uitsluitend door de nood weer naar God gaat vragen, zonder dat er van berouw en bekering sprake is, is dit slechts een holle frase. God zal er zeker niet naar luisteren (Jb 35:12-13; Jb 35:9-10).

Copyright information for DutKingComments