Hosea 3:5

Israël wendt zich tot de HEERE

Het woord ”daarna” waarmee dit vers begint, ligt nog in de toekomst en ziet op de tijd van Christus’ terugkeer op aarde en Zijn zegenrijke regering. “David, hun koning” is de Heer Jezus, de ware David. David betekent ‘de geliefde’. “Hun koning” is een aanduiding voor de Messias. Bij Zijn eerste komst is nauwelijks naar Hem gezocht. Ja, een paar wijzen uit het oosten, die Zijn ster hebben gezien, komen om Hem te aanbidden. En ook Herodes zoekt Hem, maar dan om Hem te doden. Verder zijn er nog een paar mensen die oog voor Hem hebben. Maar het volk als zodanig? Dat heeft Hem verworpen. In de toekomst zal dat anders zijn (Ez 37:23-24).

God heeft niet voorgoed afgerekend met Zijn volk. Israël wordt ook niet als volk opgenomen in de gemeente. De individuele Jood die zich bekeert, wordt wel opgenomen in de gemeente, maar houdt dan op Jood te zijn (Ko 3:11). In het laatste van de dagen, “in later tijd”, zullen de Israëlieten door “Zijn goedheid” worden aangetrokken, er zelfs door overstelpt worden. De uitdrukking “diep ontzag” wijst op eerbied, die gepaard gaat met schaamte over het feit dat ze Hem hebben verlaten.

Het uiteindelijke herstel van Israël onder de zegenrijke regering van de Messias, waarbij het volk zal genieten van alle beloofde zegeningen, begint als het volk zich bekeert. Bekering is de eerste noodzakelijke stap om met God in contact te komen. Dat gebeurt als een mens, of een volk, inziet dat hij heeft geleefd met zijn rug naar God toe. Als een mens zich van die weg bekeert, draait hij zich om en kan, zodoende, naar God kijken.

Wie God in ‘het gezicht’ kijkt, kan niet anders dan erkennen dat Hij heilig is. De mens zelf kan slechts erkennen dat hij onheilig en zondig is en dat God hem daarvoor moet oordelen. Maar nu heeft hij zich omgekeerd, naar God toe, omdat hij wordt aangetrokken door Gods goedheid. God moet de mens die in zijn zonden volhardt, straffen. Maar de mens die zijn zonden belijdt, vindt bij Hem ontferming.

Bij Israël is het moment van de bekering aangebroken als door de werking van Gods Geest het volk zijn zonde – hun verwerping van de Heer Jezus, hun Messias – belijdt en daarover berouw heeft (Zc 12:10). De droefheid die het inzien van hun zonde bewerkt, is een droefheid in overeenstemming met God. Zo’n droefheid over begane zonden “bewerkt een onberouwelijke bekering tot behoudenis” (2Ko 7:10). Of het nu een volk of een enkeling betreft, hiermee begint alle ware herstel.

Copyright information for DutKingComments