Hosea 4:1

Inleiding

Na de eerste drie hoofdstukken, die de inleiding op het boek vormen, volgt nu het hoofddeel van Hosea’s profetie. Hierin doet de Heilige Geest een verontwaardigd beroep op Israëls geweten vanwege het toenemende kwaad. De eerste hoofdstukken spelen zich af in de periode van de regering van Jerobeam II. Wat nu volgt in Hosea 4:1-6:3 verplaatst ons naar een later deel van de geschiedenis van Israël, het tienstammenrijk. Dat blijkt uit de zinspelingen op de koningsmoorden.

“Bloedbad volgt op bloedbad” (Hs 4:2) is zo’n zinspeling. Hierbij kunnen we denken aan Zacharia, de laatste nakomeling uit het geslacht van Jehu, die door Sallum wordt vermoord, en aan Sallum die op zijn beurt door Menahem wordt vermoord. De opvolger van Menahem, zijn zoon Pekahia, wordt door Pekah vermoord en die wordt op zijn beurt door Hosea, de laatste koning van het tienstammenrijk, vermoord. De geschiedenis van deze koningsmoorden wordt in 2 Koningen 15 beschreven (2Kn 15:8-10; 13-14; 25; 30). De profeet Hosea noemt hun namen niet; hij wil het volk alleen hun morele toestand voorhouden.

In dit deel van de profetie wordt veel gesproken over de leidslieden van het volk en andere hoofdverantwoordelijken, zoals de priesters en de profeten. Van het schitterende toekomstperspectief, waarmee elk van de eerste drie hoofdstukken eindigt, is in de dagen van de profeet niet veel te zien. Toch doorbreekt regelmatig een straal van hoop de reeks van aanklachten die de profeet over het volk uitgiet. Deze stralen van hoop zijn kenmerkend voor alle ‘schrijvende’ profeten.

De gang van zaken bij het gewone volk en de handelwijze van de godsdienstige leiders komen in dit hoofdstuk aan de orde. In felle woorden wordt de aanklacht gedaan. Hs 4:6 geeft de kern weer van alle afwijking en verval: er is geen kennis. Als er geen kennis is van wat God wil, komt men tot de meest zondige praktijken.

Door de hardnekkigheid van hun zondige gedrag moet God het oordeel brengen. Hij zal Zijn handen van hen aftrekken en hen aan henzelf overlaten. Dit uiteindelijke oordeel komt als volgt tot stand:

1. Eerst geeft God aan dat Hij niet meer naar hen wil luisteren.

2. Daarna, in Hs 4:14, zegt Hij dat oordeel geen zin heeft.

3. Ten slotte komt Hij, in de Hs 4:17-18, met het ergste oordeel door het volk aan zichzelf over te laten. Een mens of een volk kan namelijk geen erger oordeel treffen dan aan zichzelf te worden overgelaten, zonder enige hulp.

Wat we in de Hs 4:1-2 lezen, herinnert aan Romeinen 3. Daar staat een beschrijving van wat een mens zonder God is en doet (Rm 3:9-19). Die beschrijving geldt voor alle mensen, zonder uitzondering. Maar Hosea spreekt Gods volk aan. Dat maakt zijn aanklacht des te indringender.

De rechtszaak van de HEERE

De eerste oproep die tot het hele volk wordt gedaan is die om te horen. Van wie mag God meer verwachten dat zij naar Hem zullen luisteren dan van hen die belijden Zijn volk te zijn? Ze willen wel luisteren naar een troostwoord. Maar willen ze ook luisteren als er vermaning komt, als er een aanklacht tegen hen wordt ingediend? De HEERE is de aanklager. Aanvankelijk klinkt de aanklacht nog vrij algemeen.

Hosea wijst in dit vers op zaken die hij bij het volk mist. Ze zouden er wel moeten zijn! In het volgende vers spreekt hij over zaken die wel bij het volk aanwezig zijn, terwijl die er juist niet behoren te zijn.

1. Het eerste wat ontbreekt, is “trouw”. Hiermee worden zowel betrouwbaarheid als oprechtheid en eerlijkheid bedoeld.

2. Ook de “goedertierenheid” ontbreekt, wat wil zeggen dat goedheid en welwillendheid niet worden gevonden.

3. Als derde gemis wordt “kennis van God” genoemd. Deze kennis, die in de toekomst wel aanwezig zal zijn (Hs 2:19), ontbreekt hier volledig. Dit gemis aan kennis komt voort uit innerlijke vervreemding van God, dat wil zeggen dat het hart niet meer op God is gericht. Het gevolg kan niet anders zijn dan geestelijke verwildering.

In dit hoofdstuk staat het gebrek aan de kennis van God centraal (Hs 4:1; 6; 14). Alle wantoestanden zijn daarvan een gevolg. Als de kennis van God ontbreekt, kan er niets goeds worden verwacht. Met kennis wordt niet een verstandelijke kennis bedoeld. Die komen we zelfs bij de duivel tegen. Het gaat hier om een diepe, innige, persoonlijke relatie, een kennen met het hart. Om zulk kennen te kunnen ervaren is het noodzakelijk het Woord van God te bestuderen. Bij iemand die eerlijk is, zal zijn kennis van God zichtbaar worden in zijn manier van leven.

God kennen én in het kwaad leven passen niet bij elkaar. Wie gewoon is zonden te bedrijven, kent God niet. Paulus wijst meerdere keren op deze onwetendheid als oorzaak van zondige opvattingen en een daaruit voortvloeiend zondig gedrag (1Ko 15:34; Ef 4:17-19; 1Th 4:13).

Copyright information for DutKingComments