Hosea 4:17-18

Efraïm en de afgoden

Efraïm, de invloedrijkste stam, vertegenwoordigt hier de tien stammen. In plaats van verknocht te zijn aan God is Efraïm met hart en ziel gehecht aan de afgoden. “Verknocht” wil zeggen ‘innig gehecht zijn aan’. De afgodendienaar is niet de man die gebroken heeft met godsdienst, maar deze beoefent. Voor Paulus is dat, in zijn gesprek met de heidense inwoners van Athéne, een welkom aanknopingspunt. Als hij door de stad loopt, ziet hij veel afgodsbeelden. Naar aanleiding daarvan begint hij zijn evangelieverkondiging in die stad met: “Mannen van Athéne, ik zie aan alles dat u de goden bijzonder toegewijd bent” (Hd 17:22). Van daaruit gaat hij hun de voor hen onbekende God prediken.

Afgoderij is een valse voorstelling en weergave van God. Als bijvoorbeeld de Heer Jezus, Die als Enige het beeld van God is, slechts gezien wordt als een goed mens, wordt afgoderij bedreven. Dan heeft men een valse voorstelling van God.

Trouw zijn aan de ware God kan nooit leiden tot een compromis. Nooit kunnen we de Heer Jezus gaan vergelijken met Boeddha, Mohammed en andere afgoden. Het doet Hem enorm tekort. Hij staat buiten en boven elke vergelijking. We kunnen de Mohammedaan en de Joodse rabbi als mens respecteren, maar nooit met hen op een gemeenschappelijk, godsdienstig platform staan. Zij zijn verknocht aan een valse voorstelling van God, dus aan een valse god.

Als de zaak met Israël toen en met de christenheid vandaag er zo voor staat, kan God niet anders dan het kwaad de vrije teugel geven. Dat kwaad zal zich ten volle openbaren en God zal Zijn rechtvaardige oordeel erover voltrekken. Als God Efraïm, of wie dan ook, zo’n rust geeft, is dat omdat Hij alle hoop op verbetering heeft opgegeven. Als God Zijn handen terugtrekt en de mens aan zichzelf overlaat, is dat een vreselijke zaak voor een mens (vgl. Hs 4:4; 14a; Dt 32:20). De Heer Jezus zegt over de onverbeterlijke farizeeën net zoiets: “Laat hen [begaan]” (Mt 15:14). Zij die niet door hun zonden verontrust worden, zullen erdoor te gronde gaan.

De vorsten

Als ze uitgedronken zijn en dronken zijn, zijn alle remmen los en geven ze zich over aan hoererij. Hun leven in liederlijkheid kent geen grenzen. Hun vorsten gaan hun daarin voor. Het woord voor “vorsten” kan ook worden vertaald met ‘schilden’. De vorsten zouden, net als schilden, een bescherming voor het volk moeten zijn (vgl. Ps 47:10). Maar in plaats van beschermend op te treden geven ze zichzelf over aan hoererij.

Alles is gericht op de bevrediging van de eigen lage begeerten. Daarbij eisen ze met het woord ‘geef’ alles op wat daartoe dient. Met een dergelijk leefgedrag gaat schaamteloosheid gepaard, die leidt tot schande. Het is maar niet af en toe een zonde van overspel, maar ze zondigen voortdurend. Het zijn mensen die zonder pauze zondigen, “die niet ophouden te zondigen” (2Pt 2:14).

Copyright information for DutKingComments