Hosea 7:8-16

Geen vermenging met de volken

In hun persoonlijke nood tracht het volk zich van zijn regeerders te ontdoen. De mensen voelen het juk van hun koning te veel knellen. Hij geeft hun niet die ruimte die ze graag willen. Maar er is niet alleen interne onvrede, ook extern dreigt er gevaar. In het noorden is Assyrië. Wordt het gevaar van die kant echt dreigend, dan zoeken ze hulp bij het zuidelijk gelegen Egypte. Gaat Egypte een bedreiging vormen, dan proberen ze met Assyrië een verbond aan te gaan. Op die manier zoekt Efraïm, dat is Israël, hulp bij de volken. Ze zijn actief bezig zich te vermengen. Ze zijn vergeten wat God van hen als volk heeft laten zeggen bij monde van Bileam: “Zie, dat volk woont afgezonderd, onder de heidenvolken rekent het zich niet” (Nm 23:9).

Hoe God deze vermenging beoordeelt, wordt duidelijk uit een tweede beeldspraak uit de bakkerswereld. Door zijn optreden lijkt Efraïm op een koek die een bakker is vergeten om te keren. Hierdoor is het brood aan één kant verbrand en de andere kant is nog niet gaar. Dit beeld stelt mensen voor die aan twee kanten extreem zijn: ze zijn ijverig in het boze, de zwartgebakken kant, en ze verwaarlozen de dienst van de HEERE, de kant die niet gaar is. De onderkant, naar de wereld gericht, is oververhit; de bovenkant, naar God gericht, is nog deeg, om van te walgen.

Assyrië en zijn afgoden worden met alle inzet gediend, terwijl ze de HEERE vergeten. Dat maakt Israël tot een misbaksel. Het is niet te eten en niet te verkopen. Je kunt er helemaal niets mee. Het enige waartoe het deugt, is om weggegooid te worden. Door de verstrooiing is dat ook gebeurd.

Ook de christen krijgt de waarschuwing om zich niet met de wereld te vermengen: “Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk” (2Ko 6:14a). In de verzen die daarop volgen, wordt de ongerijmdheid en dwaasheid van zo’n vermenging duidelijk gemaakt (2Ko 6:14b-16).

Hij merkt het niet

De derde beeldspraak is dat hij, Efraïm, “grijze haren gekregen” heeft. Dat geeft aan dat de kracht en energie van vroeger er niet meer zijn. Grijsheid is vaak een teken van ouderdom en wijsheid, maar hier niet. Hier betekent het afnemende kracht, die uitmondt in het einde van hun volksbestaan. Als bij iemand de eerste grijze haren zichtbaar worden, wordt dat direct opgemerkt. Daarvoor bestaan er spiegels. Als het niet opgemerkt wordt, is dat onnatuurlijk. Zo is het bij Israël. Grijs haar hebben is geen schande, maar wel het niet inzien ervan. Twee keer staat in dit vers dat hij het niet merkt. Hoe tragisch!

In het boek Maleachi komen we dit gebrek aan besef van eigen tekorten ook tegen. We horen het volk meerdere keren toe de vraag stellen waaruit blijkt dat ze dit of dat gedaan hebben. Ze zijn het zich niet bewust dat ze in de dingen waarover ze worden aangesproken, zijn afgedwaald.

In geestelijk opzicht worden bij ons de eerste grijze haren zichtbaar bijvoorbeeld als bij ons de behoefte om met Gods volk samen te komen begint af te nemen; of als onze belangstelling voor Gods huis minder wordt; of als onze inzet en behoefte verminderen om mensen het evangelie te brengen; of als we het niet meer zo nauw nemen in ons werk en dergelijke. Het kan ook ons gebeuren dat we het niet in de gaten hebben. En de oorzaak? Vreemden hebben onze kracht weggenomen. Vreemde gedachten hebben toegang tot ons denken gekregen, doordat we de deur voor het wereldse denken hebben opengezet.

De enige vrucht die Israël oogst met zijn zoeken naar hulp bij de wereldmachten, is afhankelijkheid. Het volk komt in een afhankelijke positie terecht en wordt uitgezogen. We kunnen hierbij denken aan de zware schatting die Menahem moet betalen voor de hulp die hij van de koning van Assyrië vraagt (2Kn 15:19-20). Elke gunst die een gelovige van de wereld vraagt, moet duur betaald worden. De wereld geeft nooit iets voor niets. Omgang met de wereld verteert de kracht van een gelovige zonder dat hij het merkt.

Efraïm is een afgeleefde grijsaard, voortstrompelend naar het graf. Het zou een afgezonderd volk moeten zijn, tot getuigenis van God. Van dit getuigenis komt niets terecht omdat het volk op de weg van de heidenen is gegaan en heidense gewoonten heeft aangenomen.

Simson is een tot de verbeelding sprekende illustratie van wat hier over Efraïm wordt gezegd. Als Simson het geheim van zijn kracht, die gelegen is in zijn nazireeërschap – dat is zijn afzondering voor de HEERE – heeft prijsgegeven, is zijn kracht verdwenen. Net zo tragisch als bij Efraïm lezen we van Simson dat hij niet door heeft dat de HEERE niet meer bij hem is: “Hij wist namelijk niet, dat de HEERE van hem geweken was” (Ri 16:19-20).

Elk heulen met de wereld, onder welke dekmantel ook, zorgt ervoor dat de christen zijn gemeenschap met de Heer verliest en daardoor ook alle geestelijke energie, vaak zonder dat hij zich dat realiseert.

Hoogmoed maakt blind

Het getuigt van hoogmoed als er wordt geroemd in eigen kwaliteiten, terwijl men blind is voor de gebreken die deze hooggeprezen kwaliteiten doen verbleken. Zo is het gesteld met Israël. Blind als ze zijn voor het vervagen van de nationale roem, zien ze geen enkele aanleiding zich tot de HEERE, hun God, te bekeren. Waarom zouden ze zich ook bekeren? Er is toch niets mis met hen? Wat eraan schort, is dat zij blind zijn voor hun eigen hoogmoed.

Op hen is van toepassing wat de Heer Jezus tegen de farizeeën zegt. Die menen ook dat ze alles goed zien en goed doen, terwijl ze door hun hoogmoed blind zijn voor hun zonden (Jh 9:40-41). Wie meent te zien, maar in werkelijkheid blind is voor de eigen zonden, blijft in zijn zonden. Zo iemand meent geen bekering nodig te hebben; een zoeken naar God is er niet bij. Ze menen immers dat ze al bij Hem horen?

Het is een houding die we ook in de christenheid tegenkomen. Ze wordt ons met name in de boodschap voor de gemeente in Laodicéa voorgehouden. Die gemeente gaat er prat op dat bij hen alles tiptop in orde is. Aan hen mankeert niets. Luister naar hun taal: “Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek” (Op 3:17a). Herkennen we hier iets van in ons eigen hart of in de plaatselijke gemeente waarvan we deel uitmaken? Dan moet dat veroordeeld worden.

In werkelijkheid staat de Heer Jezus in Laodicéa buiten de deur. Zijn reactie is dan ook niet mals: “En u weet niet dat u de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte bent.” In Zijn liefde om hen terug te winnen geeft Hij hun een goede raad (Op 3:17b-18). Ook hier ontbreekt, net als in Hosea, door de hoogmoed het besef van de ellende waarin de gemeente zich bevindt. De uitweg die wordt geboden, is de deur van ons hart openen en de Heer Jezus binnenlaten om met Hem gemeenschap te hebben. Dat is de bekering waarop Hij wacht (Op 3:19-20).

Beste medechristen, geef Hem toch weer alle gezag in je leven. Zolang de Heer Jezus klopt, is er nog hoop. Voor Israël ligt die hoop in dat aandoenlijke “hun God”, zoals Hij Zich hier nog laat noemen.

Een onnozele duif

Met steeds nieuwe beelden probeert de profeet het volk duidelijk te maken in wat voor positie ze zich bevinden. Hij gebruikt een vierde beeldspraak, die van een duif. Dit dier stelt vaak iets positiefs voor. We moeten ‘eenvoudig’ of ‘argeloos’ zijn als de duiven, zegt de Heer Jezus (Mt 10:16). “Onnozel” staat tegenover sluwheid en onbetrouwbaarheid. Een duif is nogal naïef en wordt gemakkelijk misleid en gevangengenomen. Een duif kent zijn thuis, hij gaat er bijna altijd naar terug.

Maar Israël heeft geen verstand. Ze zijn onnozel en zonder verstand. Wie gaat er nu naar Egypte of naar Assyrië om bescherming te zoeken, volken die zich ook gemakkelijk als vijanden openbaren (Hs 5:13)? Er is sprake van een weifelende politiek, die de dwaasheid om hierbij God te vergeten nog groter maakt. De innerlijke toestand van halfslachtigheid werkt door in het aangaan van deze buitenlandse betrekkingen. Dit gedrag is net zo verwerpelijk als de koek die niet te eten is (Hs 7:8). Zonder verstand is letterlijk ‘zonder hart’. Ze hebben niet eens door dat het gevaar komt van de kant waar ze steun zoeken.

Het net wordt uitgespreid

Met “Mijn net” bedoelt God Assyrië. Zoals een vogel zich onnadenkend in het vangnet begeeft, zo stort ook Israël zich met zijn politiek van ongeloof blindelings in het verderf. Dat verderf komt door het rechtvaardige Godsgericht over hen. De zwerm vogels, de vijfde beeldspraak, lijkt te wijzen op een gemeenschappelijke poging van de leiders om hulp te krijgen van zowel Egypte als Assyrië. Ze zullen worden neergehaald. Deze straf van Godswege komt ten volle over hen als Hij Israël in de macht van de koning van Assyrië overgeeft.

De laatste regel kan ook als volgt worden vertaald: “Ik zal hen tuchtigen overeenkomstig de verkondiging in hun gemeente”. De betekenis is dan dat ze worden getuchtigd overeenkomstig de oordeelsaankondigingen in de wet van Mozes (Deuteronomium 27-28), die voor het hele volk moeten worden voorgelezen (Dt 31:12).

Wegvluchten, opstand, liegen

God roept Zelf het “wee” over hen uit omdat ze Hem hebben verlaten. Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Wie van God afvalt, doet zijn eigen ziel geweld aan en bewijst daarmee stekeblind te zijn voor al Gods goedheid. Zowel het “weggevlucht” zijn als het “in opstand gekomen” zijn geeft aan dat de verbinding met God er wel is geweest, maar dat ze die niet langer op prijs stellen. Dat ziet op een verhard hart, op een bewust God de rug toekeren.

Om deze houding te rechtvaardigen kunnen ze niets anders bedenken dan leugens tegen God te spreken. Als de Heer Jezus op aarde is, doen de godsdienstige leiders hetzelfde. Ze wagen het zelfs om Zijn werken van barmhartigheid toe te schrijven aan de overste van de demonen (Mt 9:32-34). Zo beantwoordt Israël al Gods goedheid met enkel ondankbaarheid. Het kan zijn dat ze God ervan beschuldigen dat Hij hen in het verleden niet heeft geholpen tegen de vijanden, terwijl dat wel zo is geweest.

Het kan gebeuren in het leven van iemand die belijdt christen te zijn geworden, dat het leven als christen hem zo moeilijk valt, dat hij God de rug toekeert. Om zijn terugkeer naar de wereld te rechtvaardigen schrijft zo iemand God vaak ook ongerijmde dingen toe. Teleurgesteld als hij is in God, gaat hij God zwart maken.

Hij vergeet gemakshalve dat God Zich in zijn leven wel degelijk heeft bewezen als de verlossende God. God heeft hem bijvoorbeeld uit een moeilijke situatie gered in financiële zaken of in dingen binnen het gezin of ten aanzien van gezondheid. Maar als het hart niet door waarachtige bekering en geloof in een levende verbinding met God is gekomen, zullen er dingen gebeuren die de werkelijkheid van zijn verbinding met God aan het licht zullen brengen. Dan zal blijken dat zo iemand niet een echte verbinding met God had.

Geloven om aards geluk

“God, Die de harten kent” (Hd 15:8) weet precies waarom een mens tot Hem roept. Zijn volk roept Hem aan vanwege het gemis aan aardse voorspoed. Ze zijn verdrietig dat ze die niet meer in zo rijke mate hebben. Helaas, ze gaan eraan voorbij dat de schaarste het gevolg is van de tucht van God omdat ze ontrouw zijn. Maar ze komen er niet toe dat te erkennen. Ze roepen wel tot de HEERE, maar niet met hun hart. Ze roepen alleen omdat zij hun voorspoed en zegen kwijt zijn. Ze behandelen Hem als een heidense afgod, die door hun zelfkastijding wel door de knieën zal gaan en hun zal geven waar ze om vragen (vgl. 1Kn 18:26-28).

Het is vandaag niet anders. Christenen menen soms ook dat ze God kunnen vermurwen om voor hen gunstig te handelen door allerlei zelf uitgedachte acties. Daarbij pijnigen ze zichzelf of ze onthouden zich van bepaalde dingen. Het doel ervan is aardse voorspoed en een gezond leven. Ze gaan voorbij aan het feit dat geloof in de Heer Jezus niets garandeert ten aanzien van natuurlijk geluk en lichamelijke gezondheid. Integendeel. God zegt in Zijn Woord: “En ook allen die Godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden” (2Tm 3:12). Dat is wat anders dan wat de succespredikers uitkramen die hun gehoor rijkdom en gezondheid beloven als ze Jezus aannemen.

Gods hulp en de reactie van Zijn volk

God heeft Zijn volk niet in het onzekere gelaten over Zijn plannen met hen en hoe Hij wil dat zij leven. Zijn dienaren hebben hen daarover steeds onderwezen. Ook staat Zijn kracht hun ter beschikking, zodat ze Zijn wil kunnen volbrengen. Van Zijn kant heeft Hij alles gedaan om Zijn volk in het goede spoor te houden. Maar het volk heeft lak aan Gods wil en Zijn boodschap. Niet alleen luisteren zij niet naar Hem, zij keren zich zelfs tegen Hem.

Ondanks Wie Hij voor hen is geweest en wat Hij voor hen heeft gedaan, behandelt het volk Hem boosaardig. Het kwaad dat zij tegen Hem bedenken, is te zien in hun aanbidding van de afgoden in Bethel en Dan. Zij maken zelf uit hoe en waar ze God zullen dienen.

Elke vorm van eigenwillige godsdienst is een bedenken van kwaad tegen God. Hij ziet dat als opstandig handelen. Niemand die een eigenwillige godsdienst najaagt, is te verontschuldigen, want God heeft Zijn wil duidelijk in Zijn Woord bekendgemaakt.

Een bedrieglijke boog en de spot van de wereld

In de eerste woorden van dit vers zien we het onrustig zoeken van steun bij de omringende volken, terwijl hun blik niet naar boven, “naar de Allerhoogste” is gericht, om van Hem hulp te vragen. Wie zijn hulp van mensen verwacht, lijkt op “een bedrieglijke boog”, het zesde beeld dat voor het volk wordt gebruikt. Een bedrieglijke boog treft geen doel, of een ander doel dan waarop hij gericht wordt. De boog deugt niet. Je kunt er niet zuiver mee schieten en er de vijand op afstand niet mee van je afhouden (vgl. Gn 49:23-24). Als Israël, net als Jozef, zijn vertrouwen op God zou hebben gesteld, zouden ze precies zo zijn geweest als God heeft gewild: een boog tegen slechtheid en afgoderij. In plaats daarvan keren zij zich tegen God.

Hun grote mond ten spijt zullen hun koningen vallen door het zwaard. We kunnen hierbij denken aan mannen als Zacharia, Sallum, Pekahia en Pekah, die allemaal het slachtoffer van moord zijn geworden. Als we onze wapens niet gebruiken om de vijand op afstand te houden, zullen ze worden gebruikt om te midden van het volk van God onheil te stichten. Daarmee wordt het volk van God van zijn kracht beroofd en tegelijk tot een bespotting voor de wereld gemaakt. Zo is het gegaan bij Israël. In de dagen van voorspoed tijdens de regering van Jerobeam II heeft Israël tegenover Egypte geroemd in zijn kracht. Nu wordt Israël door Egypte bespot vanwege de val van hun koningen.

Mensen die zich eerst hebben uitgegeven voor christen en later weer de wereld zijn gaan zoeken, worden uiteindelijk een bespotting voor die wereld. Wie de vriendschap van de wereld zoekt, raakt niet alleen God kwijt, maar ten slotte ook de wereld, van wie men weer een slaaf wordt.

Copyright information for DutKingComments