Isaiah 14:31

Profetie over de Filistijnen

De rest van dit hoofdstuk en de komende hoofdstukken beschrijven de verdelging die onder de verschillende volken door de HEERE wordt voltrokken (Js 10:23), indirect door Zijn roede de Assyriërs (Js 10:5; 24). De voorvervulling ervan vindt plaats onder enkele koningen van Assyrië, achtereenvolgens Tiglath-Pileser, Salmaneser en ten slotte Sargon. De eindvervulling zal echter plaatsvinden onder leiding van de koning van het noorden (Dn 11:40-44). Achtereenvolgens zullen de Filistijnen (Jesaja 14), Moab (Jesaja 15-16), Damascus (Jesaja 17), Israël (Jesaja 18), Egypte (Jesaja 19) en Cusj (Jesaja 20) slachtoffer zijn van de dadendrang van Assyrië. Ten dele zullen ze, nadat ze veroverd zijn, tot bondgenoten van Assyrië gemaakt worden.

Het begint met de Filistijnen (Js 14:28-32). Zij wonen in het westen, in de landstrook aan de Middellandse Zee, de tegenwoordige Gazastrook. De Godsspraak of “last” over de Filistijnen komt tot Jesaja in een nieuw sterfjaar, dat van Achaz (Js 14:28; vgl. Js 6:1). Na de dood van Achaz komt Hizkia op de troon en hij zal de Filistijnen volkomen verslaan (2Kn 18:8). De vreugde van de Filistijnen is eerst groot, omdat “de staf”, waaronder ze eerst gebukt zijn gegaan, verbroken is (Js 14:29).

Als verklaring van dit vers is wel gesteld dat met “de staf” het huis van David wordt bedoeld. De grootvader van Achaz, Uzzia, is de staf die hen heeft geslagen (2Kr 26:6). Als gevolg van de ontrouw van het huis van David en Juda is hun staf verbroken en zijn zij hun heerschappij over de Filistijnen kwijtgeraakt. De Filistijnen zijn daar blij over. Hun blijdschap zal echter vergaan, want uit de wortel van de slang (Achaz) zal een adder (Hizkia) voortkomen en uiteindelijk de Messias. Onder Zijn zegenrijke regering zullen “de geringen en de armen” verzadigd worden en veilig zijn (Js 14:30). De Messias zal bij Zijn komst Israël gebruiken (Jr 51:20-23) om de Filistijnen te vernietigen (Js 11:14; vgl. Zf 2:4).

Voor Juda moet dit een waarschuwing zijn zich niet met de Filistijnen te verbinden en niet in te gaan op verzoeken daartoe om samen sterker te staan tegen Assyrië. Juda, hier “de eerstgeborenen” genoemd, zal ook vernederd worden. Er zullen van de eerstgeborenen, zij aan wie het dubbele deel van de zegen is toegezegd (Dt 21:17), slechts “geringen” en “armen” overblijven. Maar deze armen en kwetsbaren zullen worden geweid en veilig zijn. Ook van Filistea zal na de verdelging nog wel iets overblijven, “uw wortel” en “uw overblijfsel”. Maar de ‘wortel’ zal door honger sterven en het ‘overblijfsel’ zal door het leger van Christus worden gedood (Js 11:14).

Filistea wordt opgeroepen te weeklagen en het uit te schreeuwen (Js 14:31). De “poort” is de toegang tot de stad. Daar komt de vijand het eerst. De poort, dat is allen die daar de wacht houden, zal geen enkele tegenstand kunnen bieden. Er is alleen weeklagen. De “stad” zal vervolgens worden ingenomen, waardoor de inwoners het zullen uitschreeuwen. Heel Filistea zal door wat er met de stad gebeurt, wegsmelten van angst. Alle verzet is gebroken.

De vijand komt “uit het noorden” als “een rookwolk”. Dat roept het beeld op van een alles verterende brand die met grote vaart komt aanstormen. In de gelederen van de vijand vallen geen gaten. Ze zijn onaantastbaar en overwinnen elke tegenstand zonder zelf verliezen te lijden. De beschrijving past bij de opmars van de koning van het noorden naar Egypte, waarbij hij meerdere landen binnenvalt en verdelgt (Dn 11:40-43). Het is aannemelijk dat hij met Filistea begint.

Filistea heeft gezanten naar Sion gestuurd om een bondgenootschap aan te gaan met Juda om zich samen sterk te maken tegen de oprukkende Assyriërs (Js 14:32). Maar hun moet geantwoord worden dat de HEERE Sion heeft gegrondvest en dat Juda de hulp van Filistea daarom helemaal niet nodig heeft. De HEERE zal Zelf Zijn ellendig volk weten te beschermen.

Dat zal in de toekomst op nog grootser wijze duidelijk worden en strekken tot een getuigenis voor de Naam van de HEERE. Tegenover de ondergang van de omringende volken die Israël vijandig gezind waren en die er steeds op uit zijn geweest Gods volk en land te verwoesten, staat de grondvesting van Sion.

Gezanten van alle volken, waaronder Filistea, zullen antwoord krijgen op de vraag hoe het mogelijk is dat een zo klein en verdrukt en geplaagd volk zo’n glorieus einde heeft. Het antwoord is dat de HEERE het heeft gedaan. Dat is tevens de garantie dat de ellendigen van Zijn volk, zij die zoveel te lijden hebben gehad, daar nu een definitieve schuilplaats hebben gevonden. Er hoeft geen vrees meer te zijn voor een nieuwe dreiging van gevaar.

Sion is door de HEERE in Zijn genade gegrondvest toen Hij David tot koning maakte. Sion is het symbool van de barmhartigheid en genade van God (vgl. Hb 12:22). In die genade, voorgesteld in Sion, zullen de Godvrezende armen van Gods volk rusten. Dat hebben ze gedaan in het verleden, dat zullen ze doen in de toekomst. Dat mogen wij doen in het heden.

Copyright information for DutKingComments