Isaiah 19:16-25

De angst van Egypte

In de rest van dit hoofdstuk volgen dan zes paragrafen die allemaal beginnen met “op die dag” (Js 19:16; 18; 19; 21; 23; 24), de typische uitdrukking – Hebreeuws be’jom – die de eindtijd aanduidt. Hierin worden de directe gevolgen gezien van de oordelen die hierboven zijn beschreven. Zoals steeds bij de profetie krijgen we ook de gevolgen op de lange termijn te zien, vervullingen die pas in het vrederijk zullen plaatsvinden.

De Js 19:16-17 vormen een overgang van het eerste deel van de last met daarin het oordeel naar het tweede deel van de last waarin genade en redding centraal staan. De eerste uitwerking van Gods oordelen over Egypte is dat de Egyptenaren zullen vrezen voor de dreigende hand van de HEERE (Js 19:16). Dat is de inleiding op hun bekering, want zonder een verbroken hart en een verootmoedigde geest kan er geen bekering komen.

Voor de toekomst wijst Jesaja Juda aan als het Goddelijk instrument voor de uitoefening van Zijn toorn over Egypte (Js 19:17). Dat zal angst voor Juda bij de Egyptenaren veroorzaken, zoals vroeger (Ex 1:9). Ook in de huidige tijd is men bevreesd voor de militaire kracht van Israël. Vroeger reageerde de koning van Egypte daarop met onderdrukking. Nu dreigt men met totale vernietiging. Men heeft dat ook meerdere keren geprobeerd, bijvoorbeeld in de zesdaagse oorlog in 1967 en later nog een keer in 1973, maar tevergeefs. In de toekomst zal na de mislukte inval in Israël en de inval van de koning van het noorden de houding van Egypte ten opzichte van Israël zodanig veranderd zijn, dat zij zich zullen openstellen voor Gods volk!

De taal van Kanaän in Egypte

Hier lezen we dat er een tijd zal komen dat een bepaald aantal steden in Egypte “de taal van Kanaän” zal spreken, de taal van Gods volk. Als algemene uitleg en voorvervulling van dit vers wordt gegeven dat veel Joden naar Egypte zijn gegaan, toen de eerste tempel door de Babyloniërs was verwoest. Uit de geschiedschrijving is bekend dat veel Israëlieten in Egyptische steden woonden en daar synagogen bouwden en de wet van Mozes lazen en onderwezen. Omdat in de vroegchristelijke tijd Egypte sterk door het Jodendom beïnvloed was, verbreidde het christelijk geloof zich daar snel.

Toen werd in Egypte “de taal van Kanaän” gesproken, wat betekent dat het geloof in de God van Israël ook cultureel en taalkundig in Egypte aanwezig was. Het betekent ook dat het spreken van de gelovig geworden Egyptenaren aangaf dat zij geestelijk veranderd waren.

In laatste instantie slaat de profetie echter niet op de voorchristelijke tijd en ook niet op de christelijke tijd, maar ziet ze vooruit naar het duizendjarig vrederijk, wanneer Israëlieten en Egyptenaren samen de ene waarachtige God zullen erkennen. De stad met de naam “Stad van de zon” herinnert aan de aanbidding van de zon als afgod. In dit voormalige bolwerk van afgoderij wordt de HEERE als de levende en waarachtige God gediend. De Heer Jezus is “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2).

Er is wel een toepassing te maken voor ons en onze tijd. Met ‘de taal van Kanaän’ wordt niet een bepaald ‘jargon’ bedoeld, het gebruik van taal en woorden die alleen begrepen worden door beroepsgenoten. Nee, ‘de taal van Kanaän’ is een manier van spreken die de zuiverheid van de hemel ademt. Zodra iemand tot bekering komt en verlost wordt uit de wereld, waarvan Egypte een beeld is, spreekt hij een andere taal. Hij heeft een nieuwe ‘moedertaal’ met een eigen woordenschat, waarmee hij de heilige waarheden van de Schrift onder woorden kan brengen.

De gelovige heeft een nieuwe woordenschat gekregen. Dit zijn woorden waar ‘Egypte’ niets van weet en ook geen woorden voor heeft. Het zijn gewone Nederlandse woorden, maar met een nieuwe betekenis. Er zijn ook veel woorden die hij vóór zijn bekering heeft gebruikt, maar die hij sinds zijn bekering niet meer zal en ook niet meer mag gebruiken. Hij wordt dan ook vermaand: “Laat er geen vuil woord uit uw mond komen, maar veeleer een dat goed is tot opbouwing waar dat nodig is, opdat het genade geeft aan hen die horen” (Ef 4:29; vgl. Ef 5:3-4). Zijn taal maakt duidelijk bij welk ‘land’ hij hoort.

Egypte aanbidt de HEERE

De invloed van Gods volk zal toenemen. Er zal “op die dag” zelfs een altaar voor de HEERE zijn midden in het land Egypte (Js 19:19). Daardoor zullen ze van Hem getuigen (Js 19:20). Er is ook een “gedenkteken” aan zijn grens, wat spreekt van de erkenning dat hun land het eigendom van de HEERE is. Dan neemt de zegen voor Egypte een grote vlucht. De HEERE neemt het voor hen op als er vijanden komen en zij tot Hem bidden. Hij doet Zich aan hen kennen als zijn zij Zijn volk en zij zullen Hem kennen (Js 19:21). Ze zullen Hem offers brengen en geloften doen, die ze niet nalaten te houden. Js 19:22 is een samenvatting van alle voorgaande verzen.

Egypte en Assyrië dienen de HEERE

En nog groter wordt de zegen. De aartsvijanden Egypte en Assyrië worden met elkaar verzoend (Js 19:23). Beide volken, die met elkaar hebben gestreden om de wereldheerschappij, zijn nu verenigd en zullen samen de HEERE dienen. Een gebaande weg zal hen verbinden. Die weg kan niet anders dan via Israël lopen, een symbool dat alle zegen voor de hele wereld uit Israël voortkomt. Eerst zal die gebaande weg door de rest van de tien stammen gebruikt worden om terug te keren naar Israël (Js 11:16), maar later ook door de volken om naar Israël te reizen om de HEERE te aanbidden. Joden en heidenen genieten samen de zegeningen van het beloofde vrederijk.

Dat Israël de schakel is tussen de beide landen, zien we in Js 19:24. In plaats van zoals vroeger nu eens aan de een, dan weer aan de ander onderworpen te zijn, zal Gods volk de door de HEERE bedoelde hoogte van macht en heerlijkheid hebben bereikt. Israël zal “een zegen in het midden van de aarde” zijn, de aarde hier vertegenwoordigd door Egypte en Assyrië. Egypte en Assyrië zullen tot de drie belangrijkste landen op aarde behoren. Dit komt alleen omdat de HEERE van de legermachten hen gezegend heeft (Js 19:25).

Egypte en Assyrië, de vroegere vijanden van Gods volk, krijgen elk een van de eretitels waarmee God Zijn eigen volk noemt. Egypte wordt “Mijn volk” genoemd (Js 1:3) en Assyrië “het werk van Mijn handen” (Js 45:11). Dat wijst erop dat deze nieuwe situatie niet van voorbijgaande aard is. De speciale band van de HEERE met Israël, het hele volk, blijkt uit de naam waarmee Hij Zijn volk ook in het vrederijk noemt: “Mijn eigendom.”

Copyright information for DutKingComments