Isaiah 2:12-22

De HEERE tegen alle hoogmoed

Het oordeel is onvermijdelijk, omdat ze hun Rots, de HEERE, hebben verlaten (Js 17:10a) en hebben vervangen door de afgoden. Vanwege de “angst voor de HEERE”, dat is voor Zijn Persoon, en “de glorie van Zijn majesteit”, dat is voor Zijn uitstraling (Js 2:10) worden ze nu opgeroepen tot de natuurlijke rotsen hun toevlucht te nemen.

‘De glorie van Zijn majesteit’ is een favoriete uitdrukking van de Assyriërs die ze voor zichzelf gebruiken. Maar het gebruik van deze uitdrukking komt alleen de HEERE toe. De Assyriërs moeten zich verbergen “in het stof”, de materie waaruit ze gevormd zijn en waar ze thuishoren, omdat ze de eer van hun Formeerder hebben geroofd en Hem uit hun leven hebben gebannen.

Hier vinden we, zoals op zoveel andere plaatsen in dit boek, het samengaan van het oordeel door middel van de inval van de Assyriërs, de tuchtroede in de hand van God voor Zijn volk, en het oordeel in de laatste dagen, kort voor het duizendjarig vrederijk. In beide gevallen wordt de trots van de mens vernederd en zal de HEERE alleen verheven zijn (Js 2:11).

Hier worden mensen gedwongen zich te vernederen. Johannes de doper daarentegen vernedert zich vrijwillig. Dat blijkt uit zijn woorden: “Hij moet meer, maar ik minder worden” (Jh 3:30). Elke knie zal zich buigen in de Naam van Jezus (Fp 2:10), hetzij nu vrijwillig uit liefde voor Hem, hetzij in de toekomst gedwongen met erkenning van Zijn majesteit. Hoe meer wij onszelf vernederen, des te meer ruimte krijgt de Heer om Zichzelf in ons zichtbaar te maken, zodat de mensen Hem in ons verheerlijken.

Vanaf Js 2:12 worden we verplaatst naar de tweede komst van de Heer Jezus, dat is Zijn komst als Messias voor Zijn volk en als Rechter van de hele aarde. Als Hij komt om op aarde gerechtigheid uit te oefenen, zullen de waarderingen die de mens erop nahoudt, omgekeerd worden. De dingen die de mensen tot dat ogenblik voor waardevol hebben gehouden, zullen ze dan onbelangrijk vinden, en wat ze eerder als bijzaken hebben beschouwd, zullen dan hoofdzaken worden.

Hij komt als “de HEERE van de legermachten” (Js 2:12), een naam die Jesaja ruim zestig keer voor God gebruikt. Het is een krijgsnaam, waarmee de militaire macht en kracht van God worden aangeduid. Wanneer deze almachtige HEERE met Zijn legers komt, kan niets tegen Hem standhouden. De tegenstand wordt in de volgende verzen in symbolen en op diverse andere manieren weergegeven.

“De dag van de HEERE” duidt een periode aan, waarin de Heer Jezus – Hij is de HEERE – alle gezag dat Hem door de Vader is gegeven (Mt 28:18; Jh 13:3a), zal gaan uitoefenen. Het is de dag dat Hij Zich openlijk keert tegen alle zelfverheerlijking van de mens en tegen alle afgoden. Het is de dag waarop alles aan het licht zal komen en door Hem geoordeeld zal worden (Jh 5:22; 27). Dan vervult Hij het woord dat Hij op aarde heeft gesproken: “Want ieder die zichzelf verhoogt, zal worden vernederd” (Lk 14:11a). De uitdrukking “de dag van de HEERE” wordt verder uitvoerig toegelicht in Jesaja 13 (Js 13:6-13).

Als de Heer Jezus voor de tweede keer verschijnt, zal Hij eerst het oordeel voltrekken over alle hoogmoed van de mens. In de Js 2:13-16 gebruikt Jesaja zeven voorbeelden uit de natuur en de samenleving om te beschrijven waartegen de HEERE zal optreden. De bomen als “ceders” en “eiken” (Js 2:13) kunnen we zien als symbolen van de leiders, zoals koningen en prinsen, van de volken die aan het einde van de tijd tegen de Joden zullen optrekken.

“De hoge bergen” en “de verheven heuvels” (Js 2:14) stellen grote en kleine aardse machten voor, landen die zich boven andere landen verheffen. Ze hebben hoge torens en vestingmuren gebouwd (Js 2:15) om zich tegen eventuele aanvallen te verdedigen. Ook drijven ze handel over zee tot vergroting van hun economische macht (Js 2:16). Tot die rijkdom behoort ook “kostbare [lading]”, een unieke uitdrukking in het Hebreeuws die is afgeleid van het woord ‘beeld’, waarbij we kunnen denken aan de macht van het entertainment en de beeldcultuur van onze tijd.

Als de HEERE verschijnt, zal de zelfverheffing van de mens moeten plaatsmaken voor de verheffing van de HEERE. Hun trots zullen ze niet kunnen handhaven, maar zal met onweerstaanbare macht neergebogen worden. Op die dag zal de HEERE als Enige “hoogverheven zijn” (Js 2:17).

En wat gebeurt er met de afgoden waar ze nu nog hun hoop op hebben gevestigd en hun heil van verwachten (Js 2:18)? “Ze vergaan volkomen.” Daarmee is alles over hun lot gezegd. De afgoden zijn de wortel van de rampspoed die over hen komt. Ze hebben de HEERE verlaten en Hem vervangen door de afgoden (elilim, zie toelichting bij Js 2:8). In slechts drie woorden wordt als in een flits weergegeven wat ermee gebeurt. Letterlijk staat er: “Nietigheden tot niets.” Waardeloos zijn ze en totaal verdwijnen zullen ze.

Als alleen de Heer Jezus het in ons leven te zeggen heeft, als we Hem alleen verheffen, zal geen enkele vorm van afgoderij bij ons voet aan de grond krijgen (1Jh 5:21).

De verschrikking van de HEERE

Dan komt het moment dat de HEERE opstaat (Js 2:19-21). Wat een schrikreactie geeft dat! Panische angst breekt uit. Al die nietige schepseltjes die als God hebben willen zijn, zullen zich niet verbergen tussen het geboomte in het paradijs (Gn 3:7-8), maar vluchten in grotten en onderaardse gewelven (Js 2:19). “Angst voor de HEERE”, dat is voor Zijn Persoon, bevangt hen. “De glorie van Zijn majesteit”, dat is Zijn uitstraling, overweldigt hen. Lange tijd heeft het erop geleken dat Hij Zich niet met de aarde bemoeide. Hij had geen plaats meer in het denken van de mens. Als Hij in Zijn volle grootte opstaat, begrijpen zij tot hun ontzetting dat zij zich vergist hebben en grijpt een wurgende angst hen aan.

In het licht van de heerlijkheid van Zijn majesteit verschrompelt en verdwijnt al hun vertrouwen op hun afgoden. “Op die dag” zullen ze de misleiding, de nutteloosheid en de waardeloosheid ervan inzien (Js 2:20). “Die dag” is de dag van de HEERE (Js 2:12), de dag die in volkomen tegenstelling staat tot de dag van de mens. De dag van de mens is de tegenwoordige boze eeuw waarin God de mens toestaat los van Hem zijn eigen wil te doen en zijn eigen weg te gaan.

Met afschuw zal “de mens”, en met name de godsdienstige mens, de zogenaamde goede werken van zijn handen waaraan hij zijn goede goud en zilver heeft besteed, voor “de ratten en de vleermuizen”, die onreine dieren, “werpen”. Die “afgoden” op wie ze hun vertrouwen hebben gesteld, komen nu als oud vuil tussen onreine ratten en vleermuizen te liggen. De mens ontdekt dat het hebben en meezeulen van al die wereldgodsdiensten, zoals islam, boeddhisme en hindoeïsme, geen enkel voordeel geeft. Integendeel, meezeulen veroorzaakt alleen maar vluchtvertraging. Vluchten is het parool en wel zo snel mogelijk. Dat is dan het einde van hun vertrouwen op valse godsdiensten.

Ze worden in hun vlucht opgejaagd door “angst voor de HEERE” en “de glorie van Zijn majesteit” (Js 2:21). Zodra ze een spleet of kloof in de rotsen hebben gevonden, zullen ze daarin binnengaan om zich tegen de ontbrande toorn van de HEERE te beschutten (Op 6:12-17; Hs 10:8).

Maar “als Hij opstaat om de aarde te verschrikken”, zijn vluchten en verbergen dwaze, zinloze, ja, lachwekkende acties. Er is geen ontkomen mogelijk, net zomin als dat het is geweest voor het eerste mensenpaar (Gn 3:8; Ps 139:7). Niets zal hen kunnen beschermen tegen Zijn toorn. Ze kunnen het oordeel niet ontvluchten. De dag van de mens komt tot een roemloos, beschamend einde.

Dit is het einde van de hoog geroemde cultuur en techniek van de mensen en hun inspanningen om deze wereld tot een veilig rustoord te maken. Dit is het einde omdat ze Hem hebben genegeerd Die alles tot Zijn eigen heerlijkheid heeft geschapen. In plaats van zich in Hem te verheugen heeft de mens zich in zichzelf verheugd. Alles wat hem is gegeven, heeft hij niet tot eer van God, maar tot verheerlijking van zichzelf gebruikt. Hij is trots, hoogmoedig en aanmatigend geworden op en over alles wat God hem heeft gegeven. Daarom komt het oordeel over hem.

Zie af van de mens

De profeet roept hun toe dat ze toch van de mens afzien, dat ze niet langer op hem vertrouwen (Ps 118:8-9). Wie is immers de mens, dat nietige wezen, tegenover de Almachtige (Ps 104:29)?

Met “de mens” wordt hier in het bijzonder ‘de mens van de zonde’ bedoeld, dat is de mens die als God wil zijn (2Th 2:4b), de antichrist, de valse messias. Na zijn buitengewone misleiding door het uitoefenen van kracht en tekenen en wonderen van de leugen zal hij bij de komst van de Heer Jezus door Hem worden tenietgedaan (2Th 2:3; 8-9). Zijn verdorvenheid is zo overduidelijk, dat hij zonder vorm van proces levend in de hel wordt geworpen (Op 19:20).

Samenvattend kunnen we zeggen dat de zonde van afgoderij – de mens die als God wil zijn – het gevolg en de climax, weergegeven in het getal zeshonderdzesenzestig (Op 13:18), is van de trots en hoogmoed van de mens.

Copyright information for DutKingComments