Isaiah 26:14

Herinnering aan ontrouw en genade

Ze belijden de “HEERE” als “onze God”. Hiermee geven ze uiting aan het herstel van de relatie met Hem. In de Persoon van de eens door hen verworpen Zoon van God erkennen ze nu de HEERE, hun God. Vanuit die herstelde relatie denken ze terug aan de tijd dat andere volken over hen hebben geheerst (Js 26:13), dat is tijdens “de tijden van de volken”, zoals de Heer Jezus die noemt (Lk 21:24). De oorzaak daarvan is dat ze andere goden (Hebr. ba’alenu = heersen over ons; dit werkwoord is verwant met het woord ba’al dat wijst op de afgoden) zijn gaan dienen. De volken die heersen, zijn er nu nog steeds, want Israël is nog steeds afhankelijk van bevriende machten. Maar dan is die tijd voorbij. Ze huldigen dan alleen de Naam van de HEERE.

De volken die over hen hebben geheerst, zullen niet meer herleven (Js 26:14). Ze zijn voorgoed verslagen en zullen Gods volk nooit meer onderdrukken. Er zal zelfs niet meer aan hen worden gedacht. [NB Ze zullen wel een keer lichamelijk opstaan, maar dat zal zijn om voor eeuwig geoordeeld te worden (Jh 5:28-29).] Daartegenover staat de vermeerdering van Gods volk (Js 26:15; Js 9:2). Dat zal tot verheerlijking van de HEERE zijn (Sp 14:28a). Met het oog op die vermeerdering zijn de grenzen van het land weggedaan en verwijd tot aan “alle einden der aarde” (vgl. Js 54:2-3). Tevens is het de vervulling van het landbeloften van God aan Abraham (Gn 13:14-17).

Copyright information for DutKingComments